chen, want dat zou onzen toestand
slechts verergeren."
"In allen gevalle," sprak Ned, "heb ik een honger als de duivel,
en middagmaal of ontbijt, wij schijnen geen van beiden te krijgen."
"Zeg eens Ned," gaf ik ten antwoord, "wij moeten ons aan de scheepswet
onderwerpen, en ik houd het er voor, dat onze maag voor is bij het
horloge van den kok."
"Welnu dan zal ik haar gelijk zetten," sprak Koenraad bedaard.
"Daaraan herken ik u weder, vriend Koen," zeide de ongeduldige Ned,
"gij zijt niet toornig of zenuwachtig; altijd bedaard! Gij zoudt in
staat zijn om te danken in plaats van te bidden en eerder van honger
te sterven dan u te beklagen."
"Waartoe zou dat ook dienen?" vroeg Koenraad.
"Alleen om maar te klagen, en dat is reeds iets. Als die zeeroovers
(ik noem ze zeeroovers, om mijnheer niet te ergeren, die verbiedt
om ze menscheneters te noemen), als die zeeroovers zich verbeelden
dat zij mij in die stinkende kooi zullen houden, zonder nog eerst
te hooren met welke verwenschingen ik aan mijne woede lucht geef,
dan zullen zij zich bedriegen. Spreek eens vrij uit, mijnheer, zoudt
gij denken dat zij ons lang in die ijzeren kooi houden?"
"Om u de waarheid te zeggen Ned, weet ik er niet veel meer van
dan gij."
"Maar wat veronderstelt gij dan?"
"Ik veronderstel dat het toeval ons in het bezit gesteld heeft van
een belangrijk geheim. Indien dus de equipage van dit vaartuig er
belang bij heeft om het te bewaren, dan geloof ik dat ons leven
groot gevaar loopt. In het tegenovergestelde geval zal het monster,
dat ons heeft ingeslokt, ons wel weder op de bewoonde aarde uitspuwen."
"Of men moest ons onder de equipage opnemen," zeide Koenraad,
"en ons zoo lang houden...."
"Tot op het oogenblik," antwoordde Ned Land, "dat eenig fregat,
dat harder stoomt, en behendiger is dan de Abraham Lincoln, zich
van dit nest van zeeschuimers meester maakt, en de equipage en ons
aan het uiteinde van de groote ra voor de laatste maal een luchtje
laat scheppen."
"Mooi gezegd, Ned," hervatte ik, "maar voor zoover ik weet, heeft men
ons nog geen voorstel in dien geest gedaan. Het is dus onnoodig om te
twisten over de partij, welke wij moeten nemen, als dit gebeurt. Ik
herhaal het u dat wij moeten wachten; laat ons met de omstandigheden
te rade gaan, en niets doen, omdat wij toch niets doen kunnen."
"Integendeel, mijnheer de professor," zeide de harpoenier, die niet
van zijn stuk te brengen was, "men moet iets doen."
"En
|