t zijn lui aan wie de Caledoniers nog
een lesje in de gastvrijheid zouden kunnen geven! Het ontbreekt er nog
maar aan, dat het menscheneters zijn! Het zou mij niet verwonderen,
maar ik verklaar, dat ik mij niet zonder tegenstand zal laten opeten."
"Bedaar, vriend Ned, bedaar," antwoordde Koenraad kalm.
"Maak u voor den tijd niet boos; wij liggen nog niet in de pan
te braden!"
"In de pan, neen," zeide Ned, "maar in den oven wel. Het is hier
waarachtig donker genoeg. Gelukkig heb ik mijn mes nog, en ik zie
genoeg om er mij van te bedienen."
Ik liep al tastende vooruit; na vijf of zes stap stiet ik tegen een
ijzeren muur van platen met bouten vastgeklonken. Toen ik mij omkeerde
voelde ik eene houten tafel, waarbij verscheiden bankjes stonden. De
vloer was bedekt met eene dikke mat, welke het geluid onzer schreden
verdoofde. Aan de naakte wanden voelde ik niets wat op deur of venster
geleek. Koenraad, die langs den tegenovergestelden kant had rondgetast,
kwam weder bij mij, waaruit het ons bleek dat de hut zoo wat twintig
voet lang en tien voet breed zijn moest. Wat de hoogte aangaat,
Ned Land kon, hoewel hij nog al lang was, den zolder niet bereiken.
Er was een half uur voorbijgegaan zonder dat de toestand veranderd
was, toen onze oogen van de diepste duisternis plotseling tot het
scherpste licht overgingen. Eensklaps werd onze gevangenis, verlicht,
dat is te zeggen, dat zij met zulk een schitterend licht vervuld werd,
dat ik het aan de oogen niet verdragen kon. Aan de helderheid en de
witheid herkende ik het als het electrieke schijnsel, dat rondom het
onderzeesche vaartuig dat prachtige lichtverschijnsel had teweeg
gebracht. Nadat ik de oogen eenige oogenblikken onwillekeurig had
gesloten gehouden, opende ik ze weer en zag dat het licht viel uit een
gepolijsten halven bol, welke in de zoldering der hut was aangebracht.
"Nu kan men ten minste zien," riep Ned, die met zijn mes in de hand
zich ter verdediging gereed hield.
"Ja," antwoordde ik, "maar onze toestand blijft er niettemin even
duister om."
"Laat mijnheer slechts geduld nemen," zeide de kalme Koenraad.
De plotselinge verlichting der hut liet mij die in de kleinste
bijzonderheden zien. Er waren slechts een tafel en vijf bankjes in te
vinden; de onzichtbare deur moest hermetisch gesloten zijn; geen het
minste geluid trof ons oor. Alles scheen dood in het vaartuig. Ging
het voorwaarts, dreef het aan de oppervlakte van den Oceaan, of was
het in de
|