spalt, oorlogen,
rooverijen, pestziekten en wel in die mate dat ze zoo goed als kaal
zijn, nu ze haar slangenlokken hebben verloren en beroofd van haar gif
rondwandelen, zoekend of er nog ergens iets aan slangen en adders te
vinden is, daar ze zoo glad zijn als een ei, geen haar meer op haar
hoofd hebben en in haar borst geen werkzaam gif. Maak gij nu maar dat ge
uw boot en uw riemen klaar hebt. Want daar zal weldra zoo'n menigte van
schimmen aankomen, dat ik bang ben dat ge geen voldoende middelen zult
hebben om ze over den stroom te zetten.--CHARON: Wat gij daar zegt was
me niet ontgaan.--ALASTOR: Hoe was je dat dan te weten gekomen?--CHARON:
De Faam had mij dat een paar dagen geleden al overgebracht.--ALASTOR:
Daar haalt toch niets bij de vlugheid van die Godin! Maar waarom zit je
hier zoo niets doende neer en hebt ge uw boot in den steek
gelaten?--CHARON: Ja, dat brachten de omstandigheden zoo mee. Ik ben
hierheen gekomen om me een stevige schuit te koopen. Want mijn boot die
van ouderdom rot is en veel water doorlaat, zou voor dat werk niet
voldoende zijn, wanneer werkelijk waar is, 't geen de Faam heeft
verteld. Maar, had ik die Faam wel noodig? De omstandigheden dwongen me
toch al. Want ik heb schipbreuk geleden.--ALASTOR: Ontegenzeggelijk ben
je druipnat. Ik dacht dat je zoo uit 't bad kwam.--CHARON: Neen, dat
niet; maar ik kom net uit de rivier de Styx zwemmen.--ALASTOR: En waar
heb-je dan je schimmen gelaten?--CHARON: Die zwemmen met de kikkers
rond.--ALASTOR: Maar wat heeft de Faam u verteld?--CHARON: Dat drie
monarchien in doodelijken haat op elkaar aangevallen zijn om elkander te
verdelgen en dat er geen enkel deel van de Christenwereld is waar de
oorlog niet woedt: want die met hun drieen sleepen de anderen mee om
samen te vechten. Allen zijn ze zoo gezind dat niemand aan een ander wil
toegeven. Inmiddels weet ik, dat noch de Denen, noch de Polen, noch de
Schotten, noch zelfs ook Turkije zich rustig houdt: dat zij allerlei
vreeslijke maatregelen nemen; dat overal de pest woedt, in Spanje, in
Engeland, in Italie, in Frankrijk. Dat daarbij een nieuw verderf is
opgekomen, uit meeningsverschil ontstaan, dat alle menschen zoo heeft
bedorven, dat er nergens meer ware vriendschap bestaat; dat de eene
broeder den anderen wantrouwt, dat er tweedracht heerscht tusschen man
en vrouw. We willen er 't beste van hopen dat ook hieruit nog wel eens
een heerlijke ellende voor 't menschdom zal voortkomen, wanneer van tong
en
|