l
aanpakken. Want hij was voor zijn eigen hachje leelijk bang. Eerst
werden dus de meest uitwerkende duivelbanningsformulieren
bijeengebracht, en hij voegde er nog eenige nieuwe bij, bijv. een: "bij
de ingewanden der zalige Maagd Maria," een ander: "bij het gebeente van
de Heilige Werenfrieda." Vervolgens wordt er een plaats uitgezocht in 't
open veld, dicht bij 't struikgewas waaruit de stem placht gehoord te
worden: daaromheen was een tamelijk wijde cirkel getrokken, waarin
verscheiden kruisteekens en andere figuren stonden. En dat alles
geschiedde onder 't uitspreken van allerlei formulieren. Daarbij werd
een groote bak geplaatst vol wijwater. Ook hing zich de duivelbanner een
heilige stool om den hals, waarvan een perkament afhing dat 't begin
bevatte van 't Evangelie naar Johannes. In een tasch droeg hij bij zich
een wassenbeeldje, zulk een, als waarover de Paus jaarlijks zijn zegen
uitspreekt en die men doorgaans "het Lam Gods" noemt. Met deze wapens
beschermde men zich oudtijds tegen booze geesten, voordat de monnikspij
van den Heiligen Franciscus van Assisi hun schrik had aangejaagd. Al
deze voorzorgsmaatregelen waren genomen om te verhoeden dat de geest,
als 't soms een booze was, op den duivelbanner een aanval zou doen. Maar
hij durfde zich toch niet alleen toevertrouwen aan zijn cirkel. Men
besloot er nog een tweeden priester bij te nemen. Nu werd Polus bang
dat, als er een slimmerd bijgenomen werd, 't geheim van zijn komedie zou
worden verraden, en hij gaf hem tot helper een pastoor uit de buurt, aan
wien hij de geheele toedracht verhaald had. Dat toch eischte de geheele
opzet van 't stuk en 't was iemand die van zoo'n stukje in 't geheel
geen afkeer had. Toen op den volgenden dag alles behoorlijk gereed
gemaakt was, stapt tegen tien uur Faunus met den pastoor zijn gewijden
kring binnen. Polus, die vooruitgegaan was, heft uit het boschje zijn
geweeklaag aan en Faunus begon nu 't banningswerk. Onderwijl sloop Polus
heimelijk naar een naastbijzijnde boerderij. Vandaar brengt hij een
nieuwen persoon mee voor zijn komedie, want die kon alleen gespeeld
worden met behulp van velen.--THOMAS: Wat doen ze?--ANSELMUS: Ze
bestijgen zwarte paarden en dragen brandende lantaarns bij zich, maar
zoo dat ze die verborgen houden onder hun mantels. Toen ze niet ver van
den kring af waren, hielden ze dit licht voor zich uit om Faunus bang te
maken en uit zijn cirkel te verdrijven.--THOMAS: Wat een moeite deed die
Polus toch om d
|