zijn goeden naam als verstandig man,
dien hij tot nog toe bij de menschen had gedragen, niet te grabbelen te
gooien. Maar hij was niet voor rede vatbaar en bleef de zaak als ernstig
beschouwen. Zoozeer had de verbeelding in 't gemoed van den man post
gevat, dat hij over niets anders sprak dan over spoken en booze geesten
en van niets anders droomde. Die gemoedsgesteldheid was zelfs op zijn
gezicht te lezen, dat zoo bleek was en zoo vervallen, dat hij wel een
schim geleek, geen mensch. Om kort te gaan, hij zou zeker spoedig
krankzinnig zijn geworden, als men hem niet met een snel toegepast
middel te hulp ware gekomen.--THOMAS: Nu komt zeker het laatste bedrijf
van het stuk.--ANSELMUS: 'k Zal 't je vertellen. Polus en zijn
schoonzoon bedachten den volgenden streek. Zij verzonnen een brief, met
vreemde letters geschreven en dat wel op niet gewoon papier, maar op
zulk papier, waarin de goudfiligraanwerkers hun fijne plaatjes goud
leggen, zooals je wel weet, van zoo'n roodbruine kleur. De inhoud van
den brief was als volgt: "Faunus, die lang gevangen werd gehouden, maar
nu vrij is, zendt zijn eeuwigen groet aan zijn edelen bevrijder Faunus.
Er is geen reden, Faunus, om u langer te mijnen behoeve te kwellen. God
heeft den goeden wil van uw gemoed gezien en mij daarom, terwille van de
verdiensten uwer ziel, ontslagen. Thans leef ik gelukkig onder de
engelen. U staat een verblijf bij den Heiligen Augustinus te wachten,
die zich 't dichtst bevindt bij de rij der Apostelen. Wanneer gij tot
ons komt, zal ik u persoonlijk dankzeggen. Leef gij intusschen maar
behagelijk voort. Geschreven in den Hemel, op den 13en September van 't
jaar 1498, met 't zegel van mijn zegelring." Deze brief werd heimelijk
op 't altaar gelegd waarop Faunus de mis zou gaan bedienen. Toen de
dienst was afgeloopen kwam er iemand die daartoe was aangezocht, hem
opmerkzaam maken op den brief, als had hij dien bij toeval gevonden. Hij
draagt nu den brief met zich rond en toont dien als een heilig iets. Hij
gelooft vast en zeker dat die brief door een engel uit den hemel is
aangebracht.--THOMAS: Maar wat je daar vertelt dat is niet een mensch
van waanzin bevrijden, maar alleen den aard van waanzin
veranderen.--ANSELMUS: Ja zoo is het: alleen met dit onderscheid dat
zijn waanzin nu wat aangenamer is.--THOMAS: Vroeger hechtte ik
gewoonlijk niet veel aan verhaaltjes over spoken, maar voortaan zal ik
er nog veel minder om geven. Ik vermoed toch dat door goedgeloovige
|