--BERTHOLF:
Maar hoor nu verder. Daarna komt die gebaarde schenker weer terug, en
legt op tafel zooveel servetten als hij voor 't getal gasten genoeg
oordeelt. Maar groote goden, wat een grof linnen! Je zoudt zeggen
zeildoek zoo van den mast afgehaald. Voor elke tafel heeft hij op zijn
minst acht gasten bestemd. Zij, die weten hoe 's lands wijs is, gaan
zitten waar ze willen. Daar toch wordt geen onderscheid gemaakt tusschen
rijk en arm, tusschen heer en knecht.--WILLEM: Daar heb je die
gelijkheid uit den goeden ouden tijd, die de dwingelandij uit onze
maatschappij heeft doen verdwijnen. Zoo verkeerde, zou ik denken,
Christus ook met zijn jongeren.--BERTHOLF: Nu, wanneer allen aan tafel
zitten dan komt weer die barsche Ganymedes[2] voor den dag en telt
opnieuw de gasten. Dan komt hij spoedig terug en plaatst voor ieder een
houten bord en een lepel van 't zelfde kostbaar materiaal, verder een
glazen drinkbeker en na een poosje wat brood. Tot tijdverdrijf maakt
ieder voor zich dat glas een beetje schoon, terwijl de brei gekookt
wordt. En zoo zit men dan dikwijls ongeveer een heel uur te
wachten.--WILLEM: En is er dan geen van de gasten die intusschen eens om
eten vraagt?--BERTHOLF: Niemand die weet hoe 't in dit land toegaat.
Eindelijk wordt de wijn op tafel gezet. Maar kerel! wat is dat een jong
en schraal wijntje! De Sophisten moesten geen anderen drinken, zoo'n dun
en scherp kostje is 't. En als een gast vraagt, of hij tegen extra
betaling niet een beter merk kan krijgen, dan doen ze eerst alsof ze hem
volstrekt niet begrijpen, maar met een gezicht alsof ze je willen
vermoorden. Als je aanhoudt, antwoorden ze: "Hier hebben zooveel graven
en markiezen hun intrek genomen, en nooit heeft er een over mijn wijn
geklaagd. Als 't u niet bevalt, zoek dan maar een andere herberg op."
Alleen de edellieden van hun land beschouwen ze als menschen en hunne
wapens toonen ze overal met ophef.--Eindelijk hebben ze de spijs klaar
om die aan uw van honger rammelende maag voor te zetten. Weldra worden
dan ook de schotels met groote praal opgedragen. De eerste schotel
vertoont doorgaans stukken brood geweekt in bouillon, of, als het
vastendag is, in groentenat. Verder een andere soep, daarna iets van
opgestoofd vleesch of een opgewarmde zoutevischschotel. Dan weer eens
brei, verder wat spijs in vasteren vorm, tot ze aan de behoorlijk
getemde maag gebraden vleesch of gebakken visch voorzetten, die niet
geheel en al te versmaden is. Maar ze
|