geschikte plaats voor je paard. Want de
mooiste plaatsen bewaren ze voor hen die nog later komen, vooral voor
edellieden. En als je eenige bezwaren maakt, dan krijg je dadelijk te
hooren: "Als 't je niet bevalt zoek dan maar een ander onderkomen." Hooi
geven ze je in de steden weinig, met mondjesmaat; en je moet dit niet
heel veel goedkooper dan haver betalen. Als er nu voor je paard gezorgd
is, dan verhuist ge naar de gelagkamer en je gaat zitten aan den grooten
haard, met kaplaarzen en bagage, beslikt en wel. Dat vertrek is voor
allen gemeenschappelijk bestemd.--WILLEM: In Frankrijk wijzen ze je
vertrekken aan om je uit te kleeden of je af te boenen, je te verwarmen
of ook wel uit te rusten als je er lust in hebt.--BERTHOLF: Hier niets
van dat alles. In de gelagkamer doe-je je laarzen uit, trek-je je
schoenen aan, schiet-je een ander hemd aan als je daar behoefte aan
hebt, hang-je naast den haard de door den regen nat geworden kleeren om
uit te dampen. Je schuift er zelf bij, om te droogen. Daar staat ook
water klaar als je je handen wilt wasschen, maar dat is meestal zoo
helder, dat je daarna weer ander water moet vragen om dat sopje af te
spoelen.--WILLEM: Nu, die mannen, zoo weinig verwijfd, verdienen een
pluimpje!--BERTHOLF: En bijgeval je in den namiddag te vier uren
aankomt, eet je toch niet voor 's avonds negen, soms tien uren.--WILLEM:
Waarom?--BERTHOLF: Ze maken niets klaar voor ze gezien hebben hoeveel
gasten er zijn, om in eene moeite voor allen gezamenlijk alles gereed te
maken.--WILLEM: 't Zijn menschen die blijkbaar van beknoptheid
houden.--BERTHOLF: Daar heb-je het. En zoo zijn er wel eens tachtig of
negentig gasten, voetreizigers, ruiters, kooplieden, schippers,
koetsiers, boeren, vrouwen en kinderen, gezonden en zieken bij
elkander.--WILLEM: Dat lijkt wel een echte broedergemeente.--BERTHOLF:
De een kamt er zijn haren, een tweede veegt zich het zweet af, een derde
reinigt er zijn kaplaarzen of zijn slobkousen, een ander weer laat
allerlei onsmakelijke geluiden hooren. Om kort te gaan: daar is een even
groote spraak- en persoonsverwarring als indertijd bij den torenbouw van
Babel. En als ze iemand zien die tot een vreemde natie behoort, die door
een goed verzorgd uiterlijk zich eenigszins aanzienlijk voordoet, dan is
aller aandacht op hem gericht en ze zitten hem aan te kijken alsof hij
een vreemdsoortig wezen is uit Afrika aangebracht, zelfs zoo, dat
wanneer ze later aan tafel aanzitten, ze hem blijven
|