ORIUS: Welnu, dan heet
je "Harpalus, ridder van de Gulden Rots."--HARPALUS: Ja maar, 't is de
gewoonte van groote heeren, dat ieder een mooi klinkende spreuk voegt
bij zijn wapen: zooals bijv. Maximiliaan had: "Houd maat"; Philips: "Wie
maar wil"; Keizer Karel: "Verder"; en zoo de een dit, de ander
dat.--NESTORIUS: Neem jij dan: "Er op of er onder."--HARPALUS: Je raad
is probaat en past uitstekend bij mijn toestand.--NESTORIUS: En om de
menschen nog meer vertrouwen in uw persoon in te boezemen, moet ge
voorgeven dat allerlei groote heeren u brieven geschreven hebben, waarin
ge ook als Hoog-Edelgeboren Ridder wordt betiteld: daarin moet gesproken
worden van groote bedrijven, van leengoederen, van burchten, van veel
duizenden guldens, van gouverneurschappen, van een rijk huwelijk. Dan
moet ge zorgen, dat dergelijke brieven u als 't ware bij ongeluk uit den
zak vallen of dat ge ze bij toeval vergeet en dat ze zoo in handen van
anderen komen.--HARPALUS: O, dat zal me niet veel moeite kosten. Want ik
kan niet alleen goed schrijven, maar ook heb ik 't door gestadige
oefening zoover gebracht dat ik ieders hand gemakkelijk kan
namaken.--NESTORIUS: Naai de brieven in je wambuis of laat ze in je zak
zitten, zoodat de kleermakers aan wie je je kleeren geeft om ze te
lappen, ze vinden. Die zullen hun mond niet houden, en als je 't te
weten komt, zet dan je gezicht in een plooi van boosheid of
ontstemdheid, alsof je over het geval erg het land hadt.--HARPALUS: Ook
daarop heb ik reeds lang gestudeerd, om mijn gezicht te kunnen
veranderen als een masker.--NESTORIUS: Dan zal 't gevolg zijn dat men
geen lucht krijgt van het bedrog en dat men je zaak met goed vertrouwen
aanziet.--HARPALUS: Ik zal er goed mijn best toe doen.--NESTORIUS:
Verder moet ge eenige makkers kiezen of je ook eenige bedienden
aanschaffen, die voor u buigen en uitwijken en u in tegenwoordigheid van
anderen "Jonker" noemen. Je behoeft niet bang te zijn dat je dit iets
zal kosten. Er zijn heel veel jongelieden die graag zelfs voor niets die
rol willen spelen. Hierbij komt nog dat dit land vol is van half
geleerde jonge menschen, bezield met een bijzonderen schrijflust, om
niet te zeggen schrijfwoede. Ook ontbreekt 't niet aan hongerige
boekdrukkers, die alles aandurven wanneer de hoop op een zoet winstje
hun toelacht. Eenigen van dezen moet gij omkoopen, dat ze u in hunne
geschriften prijzen als een der Grooten van hun vaderland, en dit zoo nu
en dan eens met vette let
|