e
vragen waren er niet. Nu nam hij het volgende kunstje te baat. Geheel
buiten adem komt hij het huis van Balbinus binnen loopen en roept met
jammerende stem: "Balbinus ik ben een verloren man! Geheel verloren! 't
Is gedaan met mij!" Balbinus stond verstomd en verlangde de oorzaak van
zoo'n groot ongeluk te weten. "De heeren van het hof hebben er lucht van
gekregen wat we gedaan hebben en ik verwacht niet anders dan dat ik
spoedig naar de gevangenis zal worden gebracht." Ook Balbinus werd nu in
ernst bleek van schrik. Want gij weet dat 't bij ons een halsmisdaad is,
als iemand zich afgeeft met alchemie zonder uitdrukkelijke toestemming
van den vorst. De ander gaat voort en zegt: "Ik vrees nu wel niet den
dood; ik wilde zelfs dat mij die trof! Maar ik ben bang voor iets
ergers." Op de vraag: wat dat dan wel was, antwoordde hij: "Ik zal
ergens naar een vesting gesleept worden. Daar zal ik mijn geheele leven
dwangarbeid moeten verrichten voor menschen, voor wie ik dat niet doen
wil. Is niet elke dood boven zulk een leven te verkiezen?" Nu werd er
over de zaak gesproken en gepraat en beraadslaagd en ze werd van alle
kanten bekeken. Balbinus die in de loopjes van de rhetorica doorkneed
was, ging alle zoogenaamde geschilstaten door, om te zien of hij 't
gevaar kon ontkomen. "Kunt ge," zoo vroeg hij, 't misdrijf niet
loochenen?" "Volstrekt niet. De zaak is bekend onder de hovelingen van
den koning en ze hebben bewijzen die niet ontzenuwd kunnen worden." 't
Feit kon zelfs niet verdedigd worden omdat de wet op dit punt klaar en
duidelijk was. Toen er veel in 't midden was gebracht en nergens eenig
hou-vast te vinden was, zei eindelijk de alchemist die onmiddellijk geld
noodig had: "Balbinus, wij zitten hier nu plannen te beramen en maken
geen voortgang. En toch eischt de zaak een oogenblikkelijke afdoening.
Over enkele minuten zullen de gerechtsdienaren hier zijn om mij weg te
sleepen." Toen Balbinus geen uitredding kon verzinnen, zei eindelijk de
alchemist: "Er wil mij ook niets te binnen schieten. Ik geloof niet dat
mij iets rest dan dat ik manmoedig sneef. Of we moesten bijgeval
besluiten tot 't eenige redmiddel dat ik nog zie, meer afdoende dan
eervol, waarvoor de eenige verontschuldiging is dat nood wet breekt. Ge
weet: dat slag van menschen is tuk op geld en laat zich vrij gemakkelijk
omkoopen om te zwijgen. Al is het ook nog zoo hard aan zulk gespuis geld
te geven om dat weer gauw te verbrassen, zoo zie ik toch voor het
oo
|