oor paardenkoopers dikwijls zulke dieren om te bedriegen op stal
gehouden worden, paarden die men op 't oog voor uitstekend zou houden,
maar die tegen vermoeienis volstrekt niet bestand zijn. Dadelijk dacht
ik bij mij zelf: "je bent beet genomen! Komaan, zoodra je thuis komt,
betaal je hem met gelijke munt."--AULUS: En wat ving je nu onderweg aan,
jij ruiter zonder paard?--PHAEDRUS: Wat de loop der dingen mij aan de
hand deed. Ik sloeg den weg in naar 't naaste dorp. Daar stalde ik
stilletjes bij een bekende van me het paard en ik huurde een ander. Ik
reed naar de plaats van mijn bestemming, keerde terug, lever mijn
huurpaard in, tref mijn koopje aan, vetjes en wel, en flink uitgerust
van de eerste vermoeienis. Ik rijd daarop naar mijn bedrieger en vraag
hem of hij 't in zijn stal eenige dagen wil bewaren en voederen tot ik
het weer kom opeischen. Hij vraagt me hoe het beestje 't gemaakt heeft.
Ik zweer hem nu bij al wat heilig is, dat ik nooit van mijn leven een
voortreffelijker dier bestegen had, dat 't eerder vloog dan liep, dat 't
heelemaal geen vermoeienis had gekend niettegenstaande den langen tocht
en dat het geen haartje magerder was geworden van 't zware werk. Toen ik
hem wijs gemaakt had dat dit werkelijk zoo was, dacht hij zoo stilletjes
bij zich zelven, dat 't paard dan toch wel anders moest zijn dan hij
gedacht had. Voor ik dus wegging, vroeg hij me of 't paard ook te koop
was. Ik zei eerst van neen. Als ik weer eens een reis moest doen, dat 't
dan niet gemakkelijk zou wezen een dergelijk paard te krijgen. Maar dat
aan den anderen kant niets mij zoo dierbaar was of 't was wel voor een
flinken prijs van mij te koop, ook al zou iemand mij zelven in levenden
lijve willen koopen.--AULUS: Je speelde daar mooi de rol van bedrieger
tegenover den bedrieger.--PHAEDRUS: Om kort te gaan, hij liet me niet
vertrekken zonder dat ik een prijs voor het paard had vastgesteld. Ik
gaf dien heel wat hooger op dan waarvoor ik 't beest van hem gekocht
had. Toen ik van den man weggegaan was, neem ik dadelijk iemand in den
arm om mee een rol te spelen in deze komedie. Ik zeg hem duidelijk wat
er aan de hand is en breng hem goed op de hoogte. Hij gaat naar 't huis
van den stalhouder en vraagt dezen te spreken. Hij zegt hem dat hij een
mooi paard noodig heeft, dat goed tegen veel vermoeienissen bestand is.
De koopman laat hem verschillende paarden zien en prijst de slechtste 't
meest aan. Alleen 't paard dat hij mij had verkocht, biedt
|