dig blijft de christenheid niet behoeft te wanhopen.
"O, gij alle vrome christenmenschen," is het laatste woord zijner hulde
aan Luther, "helpt mij vlijtig beweenen dezen godgeestigen mensch, en
God bidden dat hij ons een ander verlicht man zende! O Erasme
Roterodame, hoor gij ridder des Heeren Christus: rijd nevens den Heer
Christus voort: bescherm de waarheid: verkrijg der martelaren kroon:
_gij zijt toch reeds een oud manneken_. Ik heb u hooren zeggen dat gij
uzelven nog twee jaren toegegeven hebt, in welke gij nog dacht iets te
doen. Leg dezelve wel aan, het evangelie en het ware christelijk geloof
ten goede, en laat u dan hooren. Dan zullen de poorten der helle, gelijk
Christus zegt, niets tegen u vermogen; en schoon gij hier uw meester
Christus gelijkvormig wierdt, en in dezen tijd schande van de leugenaars
leedt, en daarom een kleinen tijd des te eer stierft, zoo zult gij toch
eer uit den dood in het leven komen en door Christus verheerlijkt
worden. O Erasmus, houd u hier zoo dat God u roeme, gelijk van David
geschreven staat; want gij moogt het doen, en voorwaar gij moogt den
Goliath slaan."[88]
In hare huiselijkheid vindt ik dit de merkwaardigste voorstelling welke
de tijdgenooten van Erasmus ons van zijn persoon en zijn karakter
gegeven hebben. Altijd wordt uit zijne brieven het gezegde aangehaald:
"Niet allen bezitten kracht genoeg voor het martelaarschap; ik zou bij
het ontstaan van eenig rumoer, vrees ik, het voorbeeld van Petrus
volgen." Altijd het ironische: "Laten anderen het martelaarschap
begeeren, ik acht mij zulk eene eer niet waardig."[89]
In gewone omstandigheden zou men de braafheid prijzen van den man, die
op het papier durfde stellen hetgeen duizenden niet wagen zichzelf te
bekennen, laat staan aan anderen mede te deelen. Erasmus op het schavot
ware eene even groote tegenstrijdigheid geweest, als in onze dagen het
sneuvelen van een predikant of een pastoor in een tweegevecht zijn zou.
Hem echter heeft het niet gebaat uitdrukkelijk te verzekeren: "Ik ben
bereid te sterven voor Christus, indien hijzelf mij daartoe de kracht
geeft; maar sterven voor Luther, dat doe ik niet."[90]
De gangbare geschiedenis heeft van die vaste zetten. Wanneer paus Julius
II oorlog voert, dan noemen wij hem een onwaardig stedehouder van den
God der liefde; Zwingli daarentegen, die bij de zwitsersche huurtroepen
van Julius als aalmoezenier diende, hem bewonderen wij wanneer hij in
den slag bij Kappel, aanvoerder van
|