een leger, valt met het zwaard in de
vuist; en niets verhindert ons te erkennen dat die soldaat, gewezen
priester, eene zeer verstandige leer van het Heilig Avondmaal heeft
uitgedacht. Wij nemen het Luther noch Kalvyn kwalijk te zijn gestorven
in hun bed, hoewel beiden onschuldig bloed op het geweten hadden; maar
Erasmus, die nooit eene vlieg kwaad deed, nooit om een ander zwaard dan
zijne pen vroeg, Erasmus noemen wij laf, omdat hij terugdeinsde voor den
brandstapel. Hij alleen had door beulshanden behooren om te komen,
vinden wij.
Deze ongelijkheid aan onszelf kan slechts hieruit voortkomen dat Luther,
Zwingli, en Kalvyn, ondanks gebreken die zij met voorbeeldigen ootmoed
de eersten waren te belijden, de zaak van den vooruitgang gediend
hebben; Erasmus, ondanks zijne deugden, de zaak van het behoud of der
reaktie; en het van te voren bij ons vaststaat dat wie dit laatste doet
minder diensten aan de zamenleving bewijst.
De feiten met dat al komen alleen tot hun regt, wanneer wij bij het
beschouwen van Erasmus ons op het medegevoelend standpunt van Albrecht
Duerer plaatsen; die wel is waar hem al vroeg voor een oud manneke, maar
tevens voor een dapperen kleinen David en ridder van den Heer Christus
hield. Het is de schuld van Hendrik de Keyser niet dat de bronzen reus
op de rotterdamsche Markt aan die voorstelling zoo weinig beantwoordt:
op den top eener vendomezuil zou het fraaije beeld beter geplaatst zijn
dan op dat lage voetstuk.[91] De Erasmus van het Louvre-Muzeum, door
Holbein, is eene alles afdoende rechtvaardiging van Duerer's
zienswijze.[92]
Erasmus leefde in zulk een moeijelijken tijd dat het ons niet betaamt
over het gebruik dat hij van zijne bewonderenswaardige gaven gemaakt
heeft een beslissend oordeel te vellen, en wij er ons bij moeten
nederleggen dat hij, gelijk de bijbel zegt, ten volle verzekerd is
geweest in zijn eigen gemoed. Voorts mag het onze nationale eigenliefde
streelen dat slechts driemalen in de geschiedenis van Europa een vernuft
zulk eene europeesche vermaardheid bezeten, en de beschaving van zijn
tijd in zulke mate beheerscht heeft: Petrarca in de 14de, Erasmus in de
16de, Voltaire in de 18de eeuw.
Erasmus is een eenzijdig litterarisch genie geweest. Hij heeft noch in
de wiskunde uitgemunt, noch als jurist, noch als geschiedschrijver. In
de leerstellige godgeleerdheid en de bijbelsche uitlegkunde was hij een
dilettant, in de staatkunde een droomer.[93] Zelfs als wetenschappelijk
|