waren zoo gelukkig, dat ik volkomen instemde met het woord van
den Rabbijn: God kon niet overal wezen, daarom schiep Hij moeders.--Op
zekeren dag overkwam aan een hooggeplaatst Romein een ongeluk, juist
toen hij ons huis voorbijreed. Zijne soldaten vlogen naar binnen en
grepen ons. Sedert heb ik mijne moeder en zuster niet meer gezien. Ik
weet niet of zij dood zijn, of nog leven. Ik weet niet wat van haar
geworden is. Maar, Malluch, die Romein, die met zijn vierspan lachend op
het volk kwam inrijden, was tegenwoordig bij onze scheiding. Hij leverde
ons over aan onze vijanden. Hij hoorde mijne moeder om genade smeeken
voor hare kinderen en hij lachte, toen zij haar wegsleurden. Het is
moeilijk te zeggen wat het diepst in de herinnering gegrift blijft,
liefde of haat. Vandaag herkende ik hem reeds in de verte, en, Malluch,
hij kent en bewaart het geheim, waarvoor ik mijn leven zou willen geven.
Hij weet of zij leven, en waar, en hoe. En zijn zij gestorven, hij weet
waar hare beenderen rusten.
--En zou hij het niet willen zeggen?
--Neen.
--Waarom niet?
--Ik ben een Jood, en hij is een Romein.
--Maar Romeinen hebben een tong, en de Joden, hoezeer ook door hen
veracht, kunnen op middelen zinnen om die tong los te maken.
--Voor zulken als hij? Neen; en daarenboven is het een staatsgeheim.
Mijn vaders bezittingen werden alle verbeurd verklaard en verdeeld.
Malluch knikte met het hoofd, als begreep hij er alles van, en vraagde
toen opnieuw: Heeft hij u niet herkend?
--Dat kon hij niet. Ik werd levend dood verklaard, en ben sinds lang als
dood beschouwd.
--Het verbaast mij dat gij hem niet doodgeslagen hebt, zeide Malluch
hartstochtelijk.
--Daarmee zou ik mijzelven voorgoed de gelegenheid benomen hebben, om
partij van hem te trekken. De dood, dat weet gij, bewaart een geheim nog
beter dan een schuldig Romein. Maar zijn straf zal hij niet ontgaan, en
als gij mij helpen wilt, zal ik zeker slagen.
--Hij is een Romein, zeide Malluch, en ik behoor tot den stam van Juda.
Ik zal u helpen. Indien gij het verlangt zal ik mijne belofte met een
eed bevestigen.
--Geef mij uw hand, dat is voldoende.
Na met een handdruk de afspraak bezegeld te hebben zeide Ben-Hur:
Datgene waarmede ik u belasten zal, is niet moeilijk, goede vriend, en
zal uw geweten niet bezwaren. Laat ons nu verder gaan.
Een poosje later begon hij weer: Kent gij Sheik Ilderim?
--Ja.
--Waar is dat Palmbosch? of liever: hoever is dat van hi
|