g
verzoeken, bij gelegenheid als je Promonsky ziet, een goed woord voor
mij te doen. Ik wenschte namelijk de betrekking van commissielid der
agentuur van de credietbank der zuidelijke spoorwegen te bekomen."
De lange naam dezer betrekking, die Oblonsky zoo na aan het hart lag,
was hem reeds zoo eigen, dat hij hem zonder haperen kon uitspreken.
Karenin vroeg hem, waarin dan de werkzaamheid dezer commissie bestond
en, nadat hij het vernomen had, dacht hij na. Hij overlegde, of in
de werkzaamheid dezer commissie niets was gelegen, dat in strijd was
met zijn hervormingsplannen. Maar daar de werkzaamheid dezer nieuwe
inrichting buitengewoon gecompliceerd was en haar ontwerp een groot
gebied omvatte, kon hij de zaak niet zoo dadelijk geheel overzien en
hij zeide, terwijl hij weder zijn pince-nez afnam:
"Zeker kan ik met hem daarover spreken. Maar waarom wil je die
betrekking gaarne hebben?"
"Er is een goed inkomen aan verbonden, ongeveer negen duizend, en
mijn middelen...."
"Negen duizend," hernam Karenin en fronste het voorhoofd. "Ik ben
van gevoelen en heb reeds daarover geschreven, dat zulke groote
tractementen in onzen tijd steeds het kenmerk eener valsche
oeconomische assiette zijn--je zult mij begrijpen?"
"Maar wat wil je?" antwoordde Oblonsky. "Veronderstellen wij, dat de
directeur eener bank tienduizend tractement heeft, of een ingenieur
verdient twintigduizend--dat is niet te hoog geschat--dat zijn toch
daadzaken--zooals je wilt...."
"Naar mijn gevoelen moet het tractement evenals de betaling voor
eene waar zich regelen naar vraag en aanbod. Als ik echter zie,
dat van twee even bekwame ingenieurs, die van de academie komen,
de een op veertigduizend aanspraak maakt en de ander zich met
tweeduizend vergenoegt, of wanneer een maatschappij een huzaar of
jurist, die van de zaak volstrekt geen toereikende kennis heeft,
aanstelt als directeur en een kolossaal tractement toelegt, dan,
zeg ik, is dit tractement niet geregeld naar vraag en aanbod, maar
is ongerechtvaardigd en partijdig. Mij dunkt...."
Oblonsky viel zijn zwager snel in de rede. "Maar je zoudt mij toch
groot genoegen doen," zeide hij, "als je een goed woord voor mij bij
Promonsky wildet doen, zoo en passant in het gesprek...."
"Ja, maar het hangt toch veel meer van Bolgarinow af," bracht Karenin
in het midden. "Bolgarinow is er reeds voor gewonnen," zeide Oblonsky
blozend. Hij bloosde, omdat hij dien morgen bij den jood Bolgarinow een
bezoek
|