mededinger in het oog
krijgen.
Wij houden stil tegenover de rio de Orani, op ongeveer vier mijlen van
de kust. De banca, prauw, van don Cypriano is ter plaatse tegenwoordig;
wij herkennen haar dadelijk, te midden der andere vaartuigen, aan
de vele driekleurige vlaggen, waarmede haar eigenaar haar te onzer
eere versierd heeft. De overscheping gaat niet gemakkelijk, want
de branding is nog sterker geworden, en wij verstaan geen woord van
hetgeen de schipper ons aan het verstand wil brengen. Eindelijk zijn
wij dan toch in de prauw en zetten koers naar het strand. Onze twaalf
roeiers, wien het zweet langs het lichaam druppelt, hebben eene zware
taak; de lange prauw, door de golven omhoog getild, zweeft telkens
ter helfte in de ledige ruimte, en schijnt op het punt van te breken;
dan wipt zij voorover en dompelt zich eensklaps in de holte der golf,
waarbij een wolk van schuim de roeiers overspat, die daarop met
gillende kreten antwoorden. Onder den wal gekomen, roeien wij midden
door den doolhof der _corrals_, paalwerken, van de visscherijen; en
bereiken eindelijk, na herhaaldelijk te hebben vastgezeten, de rio
de Balanga, die ter wederzijde is omzoomd door hutten, van gelijke
gedaante als die der Maleiers te Malakka, maar veel zindelijker. Don
Cypriano wacht ons met zijn rijtuig, en brengt ons door het vroolijke,
volkrijke vlek. In de woning van onzen gastheer worden wij door zijne
echtgenoote ontvangen met de gebruikelijke begroeting: _Han tomado
Ustedes posesion de su casa_. Uwe Edelheid heeft bezit genomen van haar
huis. Die woorden zijn intusschen meer dan eene ijdele formule; zij
zijn oprecht gemeend, en de spaansche ridderlijkheid en gastvrijheid
verloochent zich ook op de Philippijnen geen oogenblik.
Ons bezoek aan de provincie Balanga had, gelijk trouwens onze missie
in het algemeen, voornamelijk een ethnografisch doel. De reiziger,
die op zijne zwerftochten door den grooten Indischen archipel, van
Lucon naar Java en van Sumatra naar de Molukken, niet anders ziet dan
de kusten en de riviermonden, vervalt lichtelijk in de dwaling, dat
al deze eilanden door hetzelfde menschenras worden bewoond, en dat men
overal enkel Maleiers, meer of minder gewijzigd, ontmoet. Deze Maleiers
behooren echter slechts tot het krijgshaftige, veroverende ras, dat
zich eerst later op die eilanden gevestigd heeft; door vermenging met
andere rassen is hun oorspronkelijke type in meerdere of mindere mate
dikwijls gewijzigd, maar de hoofdt
|