verzonken in
lustelooze dofheid en zorgelooze onnadenkendheid.
17 Februari.--Met een kano vaar ik van Mati naar Puerto Balete (ten
zuidwesten van de baai van Pujada), waar het terrein zich uitmuntend
zou leenen voor den aanleg van dokken en kaaien. Ik ga daar aan land,
om den bergrug over te trekken, die van Surigao tot kaap Sint-Augustijn
evenwijdig met de kust loopt. In haar noordelijk gedeelte heb ik
die bergketen reeds in omgekeerde richting overgetrokken, om van de
oevers van de Simulao de zeekust te bereiken. Hier is de overtocht
gemakkelijker; na over een vrij steile kam te zijn geklauterd, die ten
noordwesten van Puerto Balete oprijst, heeft men slechts een natuurlijk
ravijn te volgen, dat de bergketen doorsnijdt en aan de oostkust van
de golf van Davao uitkomt, te Kuavo, waar twee hutten zijn, maar geen
prauw is te vinden. Een visscher, een _moro_, die naar zijne rancheria
terugkeert, neemt mij met zijne bagage in zijne banca op. Ik zend mijne
dragers weg, en mijne muchachos volgen mij te voet langs het strand.
De visscher gaat niet verder dan Sumlug; de dato van dat gehucht
zou, geloof ik, waar het op bedrog en schraapzucht aankomt, het van
iedereen winnen: na eindelooze onderhandelingen bezorgt hij mij
eindelijk, tegen een buitensporigen prijs, eene verrotte banca en
twee zieke slaven.
Zoo, bovendien door tegenwind opgehouden en telkens verplicht stil
te liggen, sukkelden wij voort langs de kust; hier en daar op het
punt van schipbreuk te lijden.
Den twee-en-twintigsten Februari kwam ik eindelijk te Davao,
waar ik het genoegen had, de meeste vrienden terug te vinden,
die ik den tweeden November had verlaten; hun vriendelijk onthaal
zou mij de doorgestane vermoeienissen spoedig hebben doen vergeten,
wanneer niet de telkens wederkeerende aanvallen van koorts mij er aan
hadden herinnerd. Ik breng hier mijne aanteekeningen en collecties in
orde. Mijne muchachos, die geheel uitgerust en hier goed gevoed zijn,
wenschen te vertrekken; de twee, die ik genoodzaakt ben weg te zenden,
om hen niet geheel aan hunne familie te ontrukken, zijn zeer bedroefd;
maar eene goede gratificatie troost hen spoedig. Zulk een zwervend
leven in het gevolg van een Europeaan staat den Indianen zeer goed
aan; in hun dorp teruggekeerd, zijn zij onuitputtelijk in het verhalen
en verdichten van allerlei avonturen en heldendaden en worden in hun
eigen oogen personages van gewicht.
13 Maart.--Ik neem afscheid van Davao en ga aan b
|