in gelegen is om te beproeven, hoe
hard men iets kan slaan, voordat het breekt?
Daar gaat de deur open! Gelukkig was mijn vader niet alleen; hij had een
vreemden heer bij zich, en beiden waren in een druk levendig gesprek.
Daar de vreemde tusschen mij en het licht van venster was, kon ik zijne
gelaatstrekken niet goed onderscheiden; ik zag evenwel, dat hij weinige
en witte haren had en zijne gestalte gebogen was. Een vluchtigen blik
slechts had ik, toen hij binnenkwam, op hem kunnen werpen. Ik zag toen,
dat hij zeer gejaagd was en zijn gelaat in zenuwachtige beweging.
Wat zijn wij toch weinig meester van onze gedachten en weinig bewust van
haar oorsprong! Zonder eenige bekende reden, wekte die man, wiens gelaat
ik nauwlijks gezien had, bij mij eene sterke belangstelling, en later
kwam hij mij dikwijls in de gedachten niet alleen, maar begon ik ook
velerlei gebeurtenissen zonder blijkbare reden met hem in verband te
brengen.
Ook geschiedde er met opzicht tot hem iets, dat mij in meer zaken of
toestanden wel eens gebeurd was; namelijk, dat ik mij stellig en vast
verbeeldde te weten, dat ik dien man, met juist al dezelfde bijkomende
omstandigheden, in dezelfde kamer, en met dezelfde gedachten nog eens in
mijn leven gezien had. En toch wist ik toen, en weet ik nu zeker, dat
dit onmogelijk was.
Ik begreep, dat ik weg moest gaan, en toen eerst bemerkten mijn vader en
de vreemde mij. Ik ging, maar niet zonder hevige nieuwsgierigheid, want
er moest wel iets zeer bijzonders en gewichtigs aan de hand zijn, dat
een vreemde in het spinnekoppenhok werd toegelaten, en mijne
nieuwsgierigheid verminderde niet, toen ik heengaande den vreemde met
een wanhopend gebaar de handen mijns vaders zag grijpen.
Toen ik de deur gesloten had, hoorde ik, dat ook de sleutel werd
omgedraaid. Ik bleef staan.
Ik moet bekennen, dat mijne nieuwsgierigheid door alles ten sterkste
geprikkeld werd.
Luisteren--ik voelde, dat er iets schandelijks in was; maar de prikkel
was zoo hevig--en besluiteloos bleef ik staan. Jeugdige sophismen
begonnen zich op te dringen, toen ik toevallig opziende, mij zelven in
een spiegel zag.
Welk een sterken indruk maakt het ontmoeten van onze eigene oogen op
ons, wanneer wij kwaad broeden! Die stille geheimzinnige blik, dien dat
beeld in den spiegel op ons en in onze ziel schijnt te werpen, doet ons
dan huiveren. Het is alsof het beeld daar in het glas niet de
weerkaatsing van ons zelven is, maar een andere pers
|