at....
--Wat! zei mijnheer v. N.---- plotseling opziende van zijn boek, wat
heeft de kat weer gebroken?
Want men moet weten, dat de kat reeds het breekbare van onzen ganschen
inboedel getierceerd had.
--Het mooie glas, stotterde de beangstigde deern.
Als al de glazen van de vensters, en er zijn er vier en twintig, te
gelijk waren in scherven gesprongen, had mijnheer Van N.---- niet meer
kunnen schrikken dan nu.
--Bliksemsche lomperd! riep hij driftig uit, de vuist op de tafel
slaande, terwijl mevrouw v. N.----naar de wankelende lamp greep; kunnen
je ruwe pooten dan niets heel laten? Ik wou, dat je zelf in honderd
duizend stukken was gevlogen....
De meid liep weg.
* * * * *
Het gebroken glas was een oude gesneden wijnroemer, dien mijn vader maar
zeer zelden gebruikte en dien hij in hooge waarde hield.
Drift was, dat zagen wij aan tante, een familiegebrek. Mijnheer v.
N.---- stond op, liep door de kamer, en zoo kwam hij bij het portret van
tante. Hij stond stil en keek het aan. En weder in de kamer op en neder
loopende, terwijl hij op zijne lippen beet, een teeken van storm en
beweging in zijn binnenste, ging hij nogmaals voor tantes portret
stilstaan.
Zijne vrouw zeide intusschen niets. Was het verstand of instinct?
Zeker was het gelukkig, want het lag in mijns vaders aard, dat het
minste woord de goede werking zou gestoord hebben van het zedelijk
proces, dat in hem plaats had.
Als naar gewoonte had hij leed over zijn driftigen uitval. Er was strijd
in zijn binnenste. Onedele drift te beteugelen is een van de schoonste
krachten van den veredelden mensch; maar het is zoo moeilijk, dien trap
van zelfbeheersching te bereiken of altijd te betreden. Mijnheer v.
N.---- ging naar het belkoord en vatte het om te trekken.
--Maar, zei schaamte en trots, moet een man als gij, verschooning vragen
aan eene plompe boerendeern? Is dit niet ongehoord?
--Is zij niet evengoed een mensch als gij? zei het edeler gevoel, is de
eene mensch zijn broeder- of zustermensch geene vergoeding verschuldigd
voor het aangedane leed? Is de eene mensch onfeilbaar, dat hij zoo
scherp kan oordeelen over den anderen?
--Maar, opperden schaamte en trots, zich verkleedende en vermommende, is
het wel gepast, dat een heer verschooning vraagt aan zijne minderen, aan
zijne dienstbaren? Worden hierdoor de maatschappij en hare verhoudingen
niet in gevaar gebracht?
De hemel weet, wie het zou gewonnen
|