s, er niet toe leiden dat men zijn ogen sluit voor het goede,
geschied tijdens de tweede wereldoorlog. Veeleer vormt het verleden de donkere
achtergrond, waartegen het opkomen voor de Joden door de Katholieke Kerk in
Nederland tijdens de tweede wereldoorlog des te scherper contouren krijgt.
<139>
DEEL II: HULP AAN JOODSE ONDERDUIKERS
11. DE LO (LANDELIJKE ORGANISATIE VOOR HULP AAN ONDERDUIKERS)
Voorjaar 1943 leken zowel onderdrukking als verzet - iets daarvan werd reeds
gememoreerd in de hoofdstukken 7 en 8 - in een stroomversnelling te komen.
Studenten dienden een "loyaliteits-verklaring" te ondertekenen; wie daartoe
niet bereid was (de overgrote meerderheid), stond voor de keus: of naar Duitsland,
of onderduiken. Ook de oud-militairen moesten zich melden. In mei werd
bekendgemaakt dat alle mannen tussen de 18-35 jaar opgeroepen zouden worden
voor de "Arbeits-Einsatz" in Duitsland. Men begon bij de jongsten. Velen uit
deze drie categorieen doken onder. Een gedeelte hunner ging actief deelnemen
aan het verzet.
De voor mij meest schokkende gebeurtenis uit die periode staat opgetekend in
mijn dagboek, 29 april 1943. De dames Cohen (twee zusters) waren een van de
drie Joodse families in ons dorp. Tot op de dag van vandaag kan ik me hen
helder voor de geest halen. De oudste, achter in de vijftig, had een rond
gezicht; knap, grijs haar. De jongste zal achter in de veertig geweest zijn;
haar gezicht was ovaal. Het was voor iedereen te zien dat ze sterk aan elkaar
gehecht waren. Al was er weinig contact tussen hen en ons, we kenden elkaar.
Ze waren ondergedoken. Bij wie? Ik weet het niet meer. Maar diegenen die hen
verborgen hielden werden, toen de oorlog langer bleek te duren dan verwacht
was, bang. Men vroeg de zusters weg te gaan. Dat hebben ze gedaan. In de nacht
hebben ze toen bij een paar bekenden aangebeld met de vraag: "Wilt u ons in
huis nemen?" Iedereen weigerde. Iemand hunner vertelde dat de volgende dag -
wel met enige schaamte - bij ons in de winkel. De twee zusters zijn toen naar
de Rijn gegaan en hebben zich verdronken. Later spoelden hun lichamen aan in
Wageningen; ze hadden zich met een lint aan elkaar vastgebonden.
Als de dames Cohen bij ons hadden aangebeld, zouden we ze niet hebben
weggestuurd. Maar dat wisten ze niet, en ze zagen geen andere uitweg meer.
Hoe afgrijselijk. Zulke dingen kwamen toen voor, in een gewoon dorp. In een
stad als Amsterdam hadden de gruwelen een nog veel groter omvang.
<1
|