ijn ouders kort daarop zijn afscheidsbrief kregen.
Welnu, het lag voor de hand dat, als er een onderduiker -jood of niet-jood - bij
een meelevend-christelijk gezin ondergebracht was en hij na verloop van tijd
belangstellende vragen naar hun geloof begon te stellen, hem dan met genoegen
antwoord gegeven werd.
Schrijver dezes is van mening, dat "verantwoording afleggen van de hoop die in
ons is" (1 Petrus 3:15) geen verwerpelijke zaak behoeft te zijn, vooral indien
men bedenkt dat Petrus erbij zei: "aan al wie u rekenschap vraagt." En indien, ten
tweede, aanvaard wordt dat de ander eveneens het volste recht heeft om op zijn beurt
mij te confronteren met zijn - van de mijne afwijkende - geloofsovertuiging.
Ten derde dient bedacht te worden - en hier juist wrong soms de schoen - dat een
uitwisseling van wederzijdse overtuigingen alleen op een zuivere manier kan
plaatsvinden indien beide gesprekspartners op basis van gelijkheid spreken; met
andere woorden: als niet de een over de ander macht uitoefent of zelfs maar
probeert uit te oefenen. Men kan de ruimte van de ander op allerlei manieren
inperken, ook door verbaal geweld of psychische druk. Terecht heeft Dick Houwaart
op dit gevaar gewezen. Een machtspositie kan verankerd zijn in de situatie, zelfs
op een manier waarbij de betrokkenen zich de ongelijkheid op het moment niet eens
realiseren.
<170>
Een onderduiker was van het gastgezin afhankelijk voor de redding van zijn leven,
en bovendien voor het dagelijks levensonderhoud. Van die afhankelijkheid - en de
consequenties daarvan voor de omgang met elkaar - is zich niet iedere gastheer
en gastvrouw bewust geweest. En dan spreken we nog niet eens over een kwalijke
uitschieter als waarvan "Flip Amsterdammer" vertelde (zie hierboven, hfdst. 12).
Wie een geloofsovertuiging bezit, mag die (proberen) uit (te) dragen; maar wie
daarbij de ander niet de ruimte laat (ook de ruimte tot besliste afwijzing) en
geen - of te weinig - besef heeft van de corrumperende invloed die macht kan
hebben op menselijke relaties, die loopt gevaar te spreken en/ of te handelen
op een manier die we in strijd achten met de bedoeling van het evangelie. In
die zin zijn er ongetwijfeld fouten gemaakt.
L. de Jong schreef: "Die 'Jodenzending' (begrijpelijk en goed bedoeld, maar,
naar ons oordeel, onzuiver omdat zij zich op afhankelijke mensen richtte) heeft
niet veel succes gehad". [14.11]
Vermoedelijk ging het, in een christelijk gezin met Joodse onderduik
|