lloos heir van zeebewoners met de
Nautilus mede; zij sprongen en draaiden en speelden voor ons oog, dat
het een lust was, en wedijverden in schoonheid, glans en vlugheid;
ik herkende er de meeste soorten onder van de visschen, welke in
den grooten Oceaan gevonden worden, groote en kleine, schoone en
afschuwelijke, en daaronder somwijlen zeer zeldzame en prachtige
exemplaren. Onze verbazing was voortdurend ten hoogste gespannen; onze
uitroepen verminderden niet; Ned noemde de visschen op, en Koenraad
deelde ze in klassen in; ik was opgetogen op het gezicht van hunne
bewegingen en de schoonheid hunner vormen. Nooit was mij het geluk te
beurt gevallen, die dieren levend en vrij in hun natuurlijk element
te aanschouwen.
Ik zal al de verscheidenheden niet opnoemen, welke voorbij onze
verbaasde blikken heenschoten; het was alles wat de Japansche en
Chineesche zeeen slechts opleverden. De visschen kwamen talrijker
dan de vogels in de lucht op ons af, waarschijnlijk aangetrokken door
het schitterende electrieke licht.
Plotseling werd het weder licht in de zaal, de wanden werden
dichtgeschoven, en het betooverend gezicht verdween; maar nog lang
droomde ik, totdat mijn blik zich op de instrumenten aan den muur
vestigde. Het kompas wees altijd eene noordoostelijke richting aan;
de manometer gaf een druk aan van vijf atmosferen, dus eene diepte
van vijftig meter, en de electrieke log liet ons zien dat wij vijftien
kilometer in het uur maakten.
Ik wachtte kapitein Nemo, maar hij kwam niet; de klok stond op vijf
uur. Ned Land en Koenraad gingen naar hunne hut; ik naar mijne kamer;
mijn middagmaal stond gereed; het bestond uit een overheerlijke
schildpadsoep, verder uit een in boter gebakken barbeel, wiens
lever afzonderlijk klaargemaakt een voortreffelijk eten opleverde,
en uit eenige sneden van een gebraden grooten visch, waarvan de smaak
lekkerder was dan van zalm.
Ik bracht den avond door met lezen, schrijven en mijmeren. Toen ik
slaap kreeg ging ik naar bed en sliep gerust, terwijl de Nautilus
den snellen Zwarten stroom volgde.
HOOFDSTUK XV
Eene schriftelijke uitnoodiging.
Den volgenden dag, 9 November, werd ik na een slaap van twaalf uur
wakker. Koenraad kwam, volgens gewoonte, hooren of "mijnheer goed
geslapen had," en zijne diensten aanbieden. Hij zeide dat zijn vriend
Ned nog lag te slapen, alsof hij zijn leven lang anders niets gedaan
had. Ik liet den braven jongen naar hartelust babbelen, zonder hem
te a
|