p hetzelfde aanbeeld
slaat als Brand en, tot regtvaardiging van zijn geloof aan de algemeene
heerschappij van den onzin, evenzoo op tallooze dwazen wijst
(boeke-narren, vrouwe-narren, gouden kalf-narren, wijn- en bier-narren,
gelijk de straatsburgsche burgemeester ze noemt) die het geluk in
allerlei onwezenlijke genoegens of voorregten zoeken. Brand's
boetpredikers-bedoeling echter is Erasmus vreemd; en bij den
Rotterdammer vormt de eene, door den Straatsburger onveranderlijk
berispte dwaasheid, slechts een incident. De schuit van Brand is een
platbooms vaartuig, hetwelk desverkiezend op rollen gezet, en op
Vastenavond door de straten gevoerd kan worden.[80] Met Erasmus'
schuitje, vlug getuigd, kan men in weerwil van den ranken bouw eene reis
om de wereld doen. Zijne boot schijnt een wimpel van het fosforescerend
vuur te voeren, dat volgens de etymologen zijn naam aan den Heiligen
Erasmus der christelijke oudheid dankt.[81]
Ondanks het hemelsbreed verschil van taal en omvang komt geen ander
geschrift der 16de eeuw, wat de filosofische strekking betreft, het
boekje van onzen landgenoot nader dan de groote roman van Rabelais,
verschenen van 1533 tot 1554, en insgelijks eene de geheele zamenleving
omvattende satire. Erasmus' _Dwaasheid_ heet bij Rabelais _la Dive
Bouteille_, vertegenwoordigster derzelfde welwillende wijsbegeerte of
levensbeschouwing, die te midden der onzekerheid en dikwijls gemaakte
deftigheid van het ondermaansche, het goed regt van den roes der
vrolijkheid handhaaft.[82] Levendig hebben beiden beseft, Erasmus en
Rabelais, dat de mensch, al spant zijne scherpzinnigheid hare beste
krachten in, toch niet achter het geheim van zijn wezen komen kan;
geloof en eeuwig leven moeten kunnen verdragen, tot het gebied der
fantasie gebragt te worden; en ons bestaan, trots elk onderzoek, een
ondoorgrondelijk mengsel blijft van komisch en tragisch, verheven en
alledaagsch.
Wat de inkleeding betreft is de _Lof der Dwaasheid_ een offer aan de
mode. De geletterde wereld van Erasmus' dagen had voor het eerst weder
kennis gemaakt met de werken van sommige grieksche sofisten, of met de
sofistische uitspanningen van voorname grieksche redenaars en
schrijvers. Als met eene nieuwigheid vermaakte men zich met den _Lof der
Mug_ door Lucianus, met Lucianus' ironischen _Lof van Phalaris_, den
siciliaanschen tiran. Men herinnerde zich met welgevallen dat Glauco
schertsend den _Lof van het Onregt_, Synesius den _Lof der Kaalheid
|