jk te maken.
De misbouwde knaap in dienst van keizer Karel V, dien Antonis Mor
voortreffelijk schilderde,[76] treedt onwillekeurig ons voor den geest,
wanneer de Dwaasheid diepzinnig maar lagchend redeneert: "Kan het
ulieden ontgaan dat zelfs magtige vorsten hun gezelschap op den hoogsten
prijs stellen, zoodat zonder dezen de maaltijd noch de wandeling smaakt,
en zij niet een uur buiten mijne narren kunnen? Fluks geven zij die
dwazen de voorkeur boven hunne stemmige wijzen, hoewel ook dezen
fatsoenshalve door hen nagehouden worden. De reden is niet ver te
zoeken, dunkt mij. De wijzen hebben den vorsten niets dan onaangename
zaken mede te deelen, en, steunend op hunne uitgebreide kennis, ontzien
zij zich niet altijd tedere ooren bijtend te grieven. De narren
daarentegen brengen voort hetgeen waarop de vorsten alom en bovenal
belust zijn: kwinkslagen, geestigheden, dingen die doen schaterlagchen
en zich verkneukelen. Voegt daar het niet te versmaden voorregt bij, dat
_zij_ alleen in hunne eenvoudigheid de zaken bij haar waren naam noemen!
En ik vraag u, wat is loffelijker dan de gulle waarheid?
"Maar de ooren der vorsten schuwen de waarheid, zal iemand beweren, en
bovenal om die reden mijden zij de wijzen in hunne dienst; vreezend dat
er onder hen een onafhankelijk man gevonden worde, die den moed heeft
meer te letten op hetgeen is dan op hetgeen behaagt.
"Ik erken dit: den koningen is de waarheid hatelijk. Doch hetgeen ik in
mijne narren bewonder is juist dat niet alleen waarheden, maar
onbewimpelde strafredenen uit hun mond met instemming aangehoord worden;
zoodat dezelfde openhartigheid die een wijze het hoofd zou kosten, in de
hoogste mate welgevallig is indien zij betracht wordt door een dwaas. De
waarheid namelijk bezit, wanneer zij van niets kwetsends vergezeld gaat,
een natuurlijk bekoringsvermogen; maar alleen aan de narren verleenden
de goden die gaaf."[77]
De heldin van Erasmus heet Moria, en gelooft in hare olympische afkomst.
Met niet minder regt zouden wij haar Love-in-Idleness kunnen doopen;
naar den naam van het bloempje door welks sap, uitgedrukt op de oogleden
zijner sluimerende gade, Oberon in Shakespeare's _Midsummernight's
Dream_ Titania met de dwaasste begoochelingen straft. Moria beroemt er
zich op, tegelijk de ziel der wereld en het levend zelfbedrog te zijn.
Zij is het die bij menschen en onsterfelijken de beminlijke chronische
ziekte der hersenschimmen onderhoudt, en door hunne hersenschim
|