"Sergej Alexejewitsch?" vroeg Oblonsky, doch zich dadelijk
bezinnend, liet hij volgen: O, Serescha! Ik dacht reeds aan den
departements-directeur. Anna heeft mij verzocht ook Serescha te
groeten.
En hij herinnerde zich haar klagende, schuchtere uitdrukking, waarmede
zij bij zijn heengaan gezegd had. "Je zult hem toch zien? Tracht
ook uitvoerig te vernemen, hoe 't hem gaat en wie bij hem is. En
Stiwa ... als het mogelijk ware! Het is misschien mogelijk!" Stiwa
had de beteekenis van dit "als het mogelijk ware" verstaan, maar
hij zag nu in, dat daaraan--dat bij de scheiding haar de zoon werd
toegekend--volstrekt niet was te denken. Nu verheugde hij zich slechts
zijn neef te zien.
Alexei Alexandrowitsch herinnerde zijn zwager, dat in tegenwoordigheid
des zoons nimmer van de moeder werd gesproken en dat hij derhalve
ook hem verzocht met geen woord aan haar te herinneren.
"Na het laatste wederzien zijner moeder is hij zeer ziek geworden,"
zeide Alexei Alexandrowitsch. "Wij vreesden zelfs voor zijn leven. Maar
een verstandige vrouw en de zeebaden hebben zijn gezondheid weer
hersteld en nu heb ik hem op raad van den dokter op school gedaan. En
de omgang met zijn makkers oefent inderdaad een goeden invloed op
hem uit; hij is nu volkomen gezond en leert goed."
"Welk een flinke jongen ben je geworden! Volstrekt geen Serescha
meer, maar al werkelijk een Sergej Alexejewitsch!" zeide Oblonsky
lachend, terwijl hij den knappen, frisch opgegroeiden knaap aanzag,
die driest en ongedwongen in zijn donker buis en lange pantalon de
kamer binnenkwam. Hij groette zijn oom als een vreemde, maar bloosde
toen hij hem herkende en wendde zich snel van hem af, alsof hem een
of ander geergerd had. Hij trad voor zijn vader en reikte hem zijn
schoolattest over.
"Nu 't is goed, je kunt weer gaan," zeide de vader.
"Hij is slanker en grooter geworden; hij is geen kind meer, maar een
jongen," zeide Stipan Arkadiewitsch. "Kun je u mijner nog herinneren?"
De knaap zag haastig zijn vader aan.
"Ja ik herinner mij nog--mon oncle," antwoordde hij en zag hem aan
om dadelijk weer den blik neer te slaan.
De oom riep hem bij zich en nam zijn hand. "Nu, hoe gaat het je
dan?" vroeg hij, wenschende een gesprek te beginnen, maar wist zelf
niet, wat hij zeggen zoude.
De knaap bloosde en trachtte behoedzaam en zwijgend zijn hand terug
te trekken. En als een vogel, dien men de vrijheid weder geeft, stond
hij, toen zijn oom hem had losgelaten, sl
|