ucht naar luxe juist had laten
inrichten en behangen met kostbare Renaissance-gobelins, gevonden op
een ongebruikten zolder in Selby Royal. Hij draaide de deur open; zijn
oog viel op het portret, dat Basil Hallward geschilderd had. Hij
schrikte terug als in ontsteltenis. Toen ging hij naar zijne zitkamer,
verwarring in zijne oogen. Hij nam de bloem uit zijn knoopsgat; bleef
even staan, als draalde hij. Toen keerde hij terug, bleef voor het
portret staan en beschouwde het met aandacht. In het half gedempte
licht, dat door neergelaten creme zijden gordijnen viel, scheen het of
het portret veranderd was. De uitdrukking was niet meer dezelfde. Iets
als een grijns van wreedheid lag om den mond. Het was zeer vreemd.
Hij ging naar het raam en trok het gordijn op. Het nieuwe daglicht
viel in de kamer, drong fantastische schaduwen terug in
schemerhoekjes, waar zij sidderend bleven liggen. Maar het vreemde op
het gezicht van dat portret was er nog, scheen zelfs intenser. Het
warm levende zonlicht toonde hem die lijnen van wreedheid om den mond
even duidelijk, als had hij zich in den spiegel bezien, na iets
slechts gedaan te hebben.
Hij deinsde terug, nam van de tafel een ovalen spiegel, vastgehouden
door ivoren kupido's, een van Lord Henry's vele geschenken, en zag
haastig in die gepolijste diepte.
Geen trek verwrong zijne lippen. Wat beteekende dat? Hij wreef zich de
oogen, kwam vlak bij het portret en beschouwde het weer. In het werk
zelf was niets te bespeuren; toch was de geheele uitdrukking
veranderd. Het was geene verbeelding. Het was akelig duidelijk.
Hij gooide zich in een stoel en dacht na. In eens bliksemde door hem
heen wat hij gezegd had in Basils atelier, toen het portret voltooid
was. Ja, hij herinnerde het zich nu heel goed. Hij had toen dien
dollen wensch geuit: hij altijd jong; het portret zou ouder worden;
hij zijne eigen schoonheid en frischheid; het gezicht op het doek zou
den last zijner hartstochten en zonden dragen; het geschilderde beeld
zou doorgroefd worden met lijnen van smart en ouderdom; aan hem de
teedere bloesem van zijn jeugd, altijd! En die wensch, werd die nu
vervuld? Zulke dingen waren toch onmogelijk. Het was zelfs monsterlijk
zoo iets te bedenken. Toch stond het portret daar voor hem, met dien
trek, om den mond. Wreedheid! Was hij dan wreed geweest! Het was haar
schuld en niet de zijne. Hij had zich haar gedroomd als een groot
artiste, had haar zijn liefde gegeven omdat hij haar groot
|