had meegespeeld in een vreemde tragedie, maar het scheen hem toe
als een droom.
Zoodra hij gekleed was, ging hij naar de bibliotheek, en zette zich
voor een licht ontbijt, voor het open raam. Het was een heerlijke dag.
De warme lucht scheen zwaar van sterke aroom. Een bij vloog binnen en
gonsde om de groenblauwe vaas, gevuld met zwavelgele rozen voor hem.
Hij gevoelde zich volmaakt gelukkig. Eensklaps viel zijn oog op het
scherm voor het portret; hij ontstelde.
--Heeft meneer het koud? vroeg de knecht, die een omelette op tafel
zette. Zal ik het raam dicht doen? Dorian schudde het hoofd.
--Ik heb het niet koud, fluisterde hij.
Zou het waar zijn? Zou het portret werkelijk veranderd zijn? Of was
het maar een spel van verbeelding geweest? Een beschilderd doek kon
toch niet veranderen? Het was te dwaas. Hij zou het later eens aan
Basil vertellen. Die zou er wel om lachen.
En toch, hoe levendig zag hij het nog voor zich! Eerst in de flauwe
schemering, toen in het volle licht had hij dien trek van wreedheid
opgelet, de verwrongen lippen. Hij voelde bijna angst voor het
oogenblik, dat de knecht de kamer zou verlaten. Hij voelde dat, zoodra
hij alleen was, hij het portret zou bezien. En hij huiverde voor de
zekerheid. Toen de knecht koffie en cigaretten gebracht had, wegging,
had Dorian grooten lust hem te zeggen te blijven. En toen hij de deur
achter zich sloot, riep hij hem terug. De man stond weer voor hem.
Dorian zag hem aan.
--Ik ben vandaag voor niemand thuis, Victor, sprak hij met een zucht.
De knecht boog, en vertrok.
Toen stond Dorian van tafel op, stak een cigarette aan en wierp zich
op een lage bank voor het scherm. Het was een oud scherm van Spaansch
goudleer met bloemerig Louis XIV patroon. Hij beschouwde het vol
aandacht, zich afvragend of het de eerste maal was, dat het een geheim
van menschenleven verborg.
Zou hij het op zij schuiven? Waarom het maar niet laten staan? Wat gaf
het te weten? Was het werkelijkheid, dan was die verschrikkelijk. Zoo
niet, waarom er dan over te tobben? Maar als, door eene noodlottige
omstandigheid, andere oogen dan de zijne het bespiedden en die
afschuwelijke verandering zagen, wat dan? Als Basil Hallward het nog
eens wilde zien? Neen, hij moest het onderzoeken, en dadelijk. Alles
was beter dan die verschrikkelijke onzekerheid.
Hij stond op, sloot beide deuren af. Hij wilde tenminste alleen zijn
bij het beschouwen van zijne schaduw van schande. Toen schoof hij he
|