edachte invloed kon hebben op een levend organisme,
kon het dan ook geen invloed hebben op doode en anorganische dingen?
Neen, zou het niet kunnen, dat, zonder suggestie of bewusten wensch,
uiterlijke dingen met onze eigen stemmingen en passies in harmonie
samentrillen, en atoom zich voegt naar atoom in geheime liefde,
vreemde affiniteit?
Maar wat deed het er toe, hoe het gebeurde. Hij zou nooit door eenig
gebed een verschrikkelijke macht verzoeken. Zoo het portret veranderen
moest, moest het dan maar veranderen. Dat was al. Waarom er zoo diep
in door te dringen.
En dan, het zou hem een genoegen zijn die veranderingen langzaam te
zien worden. Hij zou zijne ziel kunnen volgen tot in haar geheimste
hoekjes. Dit portret zou voor hem zijn als een magische spiegel.
Zooals het hem zijn lichaam had geopenbaard, zoo zou het hem nu ook
zijne ziel openbaren. En kwam er de winter overheen, hij zou nog staan
op de grens van zomer en lente. Wanneer het bloed wegkroop uit dat
gezicht, en een bleek masker van kalk met doode oogen achterliet, zou
hij nog alle glans en jeugd behouden hebben. Niet een bloesem zijner
schoonheid zou verwelken. Geen polsslag van zijn leven zou verzwakken.
Als de goden der Grieken, zou hij steeds krachtig, jong en vroolijk
blijven. Wat deed het er toe wat er gebeurde met dat geschilderde
beeld op doek. Hij zou veilig zijn, dat was het voornaamste! Hij
schoof het scherm weer op zijne plaats vlak voor de schilderij
lachende toen hij zoo deed, en hij ging in zijne kleedkamer, waar de
knecht al wachtte.
Een uur later was hij in de opera, en leunde Lord Henry over zijn
stoel heen.
IX.
Terwijl hij den volgenden morgen aan het ontbijt zat, werd Basil
Hallward binnengelaten.
--Ik ben blij je te vinden, Dorian, begon hij ernstig; ik ben gisteren
avond ook bij je geweest, maar hoorde, dat je naar de opera was. Ik
wist, dat dat natuurlijk niet waar kon zijn. Maar ik had zoo gaarne
geweten, waar je werkelijk was. Ik bracht een verschrikkelijken avond
door, bang, dat de eene tragedie door de andere zou gevolgd worden. Je
hadt mij toch wel kunnen telegrafeeren, om bij je te komen, toen je
het hoorde. Ik las het bij toeval in een vel van de Globe, die ik in
de club opnam. Ik kwam toen direct hier, en was wanhopig je niet te
vinden. Ik kan je niet zeggen hoe ellendig ik ben onder die
geschiedenis. Ik begrijp wat je lijden moet. Maar waar was je nu toch?
Ben je naar haar moeder geweest? Ik dacht een oo
|