Gray, half tot
zichzelven; ik heb het gedaan, evengoed of ik haar met een mes had
doorstoken. En toch zingen de vogels even vroolijk in den tuin. En van
avond ga ik met je dineeren, dan naar de Opera en daarna nog ergens
soupeeren, zeker. Hoe vreemd is het leven! Als ik dit alles in een
boek gelezen had, Harry zou ik er over gehuild hebben. En nu dat het
werkelijk gebeurd is, en met mijzelven, nu schijnt het mij zoo vreemd,
te vreemd voor tranen. Hier is mijn eerste brief van liefde, dien ik
in mijn leven schreef aan een doode. Zouden ze nog voelen die witte,
stille menschen, die wij de dooden noemen? Sybil! Zou zij nog voelen,
nog weten, nog hooren! O Harry! Ik had haar zoo lief! Het is mij nu of
dat jaren geleden is. Ze was mijn alles. Toen kwam die avond--was dat
pas gisteren?--die verschrikkelijke avond toen zij zoo slecht speelde,
en toen mijn hart brak. Ze heeft mij later alles verklaard. Het was
zoo treurig, zoo in-treurig. Maar toen deed het mij niets. Ik vond
haar klein. En op eens gebeurde er iets dat me angstig maakte!!! Ik
kan je niet zeggen wat, maar het was afschuwelijk! Ik zei, dat ik tot
haar terug zou gaan. Ik voelde, dat ik slecht was geweest. God! Mijn
God! Harry! Wat moet ik beginnen! Je weet niet hoe gevaarlijk ik sta,
en er is niets, niemand om mij staande te houden. Zij zou het gedaan
hebben. O, ze had het recht niet dood te gaan. Het was egoist van
haar.
--Beste Dorian, antwoordde Lord Henry,--hij nam een cigarette uit zijn
koker, een gouden luciferdoosje uit den zak; de eenige manier van een
vrouw om een man staande te houden is hem zoo te vervelen, dat hij
alle interest in het leven verliest. Als je dit kind getrouwd hadt,
was je diep ongelukkig geworden. Je zou natuurlijk wel aardig tegen
haar geweest zijn, ach, het is zoo gemakkelijk lief te zijn voor
menschen, die je niet schelen kunnen. Maar zij zou heel gauw
uitgevonden hebben, dat je totaal niets om haar gaf en als een vrouw
dat merkt van haar man, wordt ze of verschrikkelijk slordig of ze
draagt heel coquette hoedjes, die ze door den man van een ander laat
betalen. Ik spreek nog niet eens over het verschil van stand; in ieder
geval was het je ongeluk geweest.
--Misschien wel, fluisterde de jongen, terwijl hij de kamer op en neer
liep, doodelijk bleek. Maar ik dacht, dat ik het doen moest. Het is
niet mijn schuld, dat dit drama mij belet heeft mijn plicht te doen.
Ik herinner me, dat je eens gezegd hebt: er rust een noodlot op goede
|