elfde jaar 1858
dichtte en schreef hij, op twee dagen tijds, zijne _Kerkhofblommen_. In
1862 verscheen, verzameld door twee van zijne leerlingen, een bundel met
naam: _Gedichten, Gezangen en Gebeden, een Schetsboek voor Vlaemsche
Studenten_.
In 1860 keerde hij naar Brugge terug en bleef er, tot 1865, onderrector en
leeraar in de wijsbegeerte aan het Engelsch Seminarie, en werd toen
onderpastor in Sint-Walburgis-parochie, tot in 1871.
Den 17en Juli 1864 stichtte hij een politiek weekblad, _'t Jaer '30_, dat
in 1870 werd gestaakt, en den 2en December verscheen het eerste nummer van
een ander weekblad door hem gesticht: _Rond den Heerd_, een volksblad over
letterkunde, wetenschap, geschiedenis, folklore, waarvan hij tot in 1871
den last heeft gedragen.
Den 20en September 1871 werd hij onderpastor der O.-L.-V. kerk te Kortrijk.
_Liederen, Eeredichten en Reliqua_, een derde bundel, verscheen eerst in
1880, doch behoort om zijnen inhoud voor het grootste deel tot de jaren
1860-70.
In den eersten tijd dien hij te Kortrijk doorbracht, hield hij zich alleen
met taalstudie bezig; in 1860 was zijn _Noordsch en Vlaemsch Messeboekje_
verschenen; hij droeg veel bij tot De Bo's Idioticon; in 1881 stichtte hij
als voortzetting van dit werk zijn eigen tijdschrift tot woordzanting en
woordverklaring _Loquela_ en in 1890 stichtte hij nog _Biekorf_, een
twee-wekelijksch blad voor West-Vlaamsche letteren en Wetenschap.
In 1886 gaf hij in het Davidsfonds de Vlaamsche vertaling uit van
Longfellow's _Song of Hiawatha_, de omwerking van eene eerste vertaling
door Dr. E. Lauwers.
In 1893 laat hij het eerste van zijne twee meesterwerken _Tijdkrans_
verschijnen, een bundel natuurschilderingen, met al te talrijke
gelegenheidsgedichten, en in 1896 het tweede: _Rijmsnoer om en om het
jaar_, waaraan in 1900 de vijfjaarlijksche staatsprijs werd toegekend.
Hij was in 1886, bij de stichting der Koninklijke Vlaamsche Taalkamer, lid
geworden van dit genootschap, op welks last hij de uitgave bezorgde van
_Hennen van Merchtenen's Cronicke van Brabant_ (1896). Op 't laatste van
zijn leven ondernam hij de vertaling van Z.D.H. Mgr. Waffelaert's
_Meditationes Theologicae_ en werd op 30en April 1899 naar Brugge geroepen
als Bestuurder der Engelsche Augustijner Kanonikessen; zes maanden later,
den 17en November 1899 overleed hij.
Het volgende jaar verschenen zijne nagelaten gedichten in een bundel
_Laatste Verzen_.
[1: Z. _Gesch. d. Vlaamsche L
|