l, onbloedig, voor
Eduard zijn kind, geleden had en gestorven was! Ja, de peerlen van leed
en smerte ontschoten misschien wel den braven man zijne oogen, op het
afgeluisterde kloppen der Elevatieklokke, maar even zoo dapper slierden
en vielen de versletene Paternosterbeiers door zijne biddende vingers,
onder het denken aan Hem die aan 't kruis stierf, aan Haar die eronder
stond en leven kon: aan Hem en aan Haar die nu, boven alle smerte, in
den hoogen Hemel heerschen.
Och! hoe troostelijk is het, na die heilige Mysterien godvruchtig
bewonderd te hebben, en zijn herte gelaafd in 't gebed, omhangen nog met
de zoete wierookreuken, hand en hand te staan en reisveerdig ten
gravewaard, met eenen afgestorven Broeder! Hoe troostelijk de stemme te
hooren onzer eerbiedweerdige Moeder, die heur kind den letsten zegen
geeft! Hoe troostelijk, als de orgelklanken dreunen, de klokken
tribbelen, de kerkdeuren opengaan, het Kruis voorenop treedt, de wind in
de vane slaat, het lijk ommekeert, omhooge rijst en voortgaat, onder het
luidruchtige vaarwel der heilige Kerke, dat gelijkt aan het reisteeken
van eenen triomphetocht!
_In Paradisum!_ De herten beven in de boezems, de wangen slaan bleek en
krimpen weg, tranen verduisteren 't gezichte, de knien wankelen onder
den last des lichaams. _In Paradisum!_ Men weent, men weet niet waarover
noch waarvan; men weent, men is blijde, men is getroost, men is trotsch
van te weenen; men spreekt noch men hoort geen spreken meer, men peist
noch men weet wat er omgaat, 't lichaam ziddert in de stemme des orgels,
en de ziele vloeit weg ten Hemelwaard, in de stemme van dat wonderbare
_in Paradisum!_
Ten Paradijze geleiden u de Engelen,
gaat met de heilige Martelaars mede,
en uit Jerusalems zalige muren
komen de zingende Chooren u tegen!
Gaat, eens met Lazarus arm en ellendig!
rust... in alle eeuwen der eeuwen onendig!
Met zulkdanige gevoelens stonden wij op den 5den dag van Meie, 't jaar
1858, in 't herte van West-Vlanderen, binst den brandenden noenenstond,
te Staden op het kerkhof. Het Kruis was voor eene laatste maal in het
graf tot op de kiste gedaald en had daar driemaal een teeken van
zaligheid geteekend.
Zoo teekende Moeder uw voorhoofd weleer en streelde met het Kruis uw
oogskes toe, wanneer zij u, -- hopende Moeder! -- al bidden en zingen in
slape had gezongen, in uwe aldereerste kindsheid, gij die nu ligt en
slaapt in den schoot der aarde.
De holde klank van het stof
|