ichy_, is, gevierendeeld, aldus: 1 en 4 _Gilles_, 2 en 3 _de
Pelichy_.]
ZIELGEDICHTJES
I
L.J.D.W.
1852
Het aardsche vat was al te teer
voor 't machtige verstand,
de band des lichaams kon niet meer
weerstaan der zielen brand;
hij brak... ze ontlook heur vleugelen
en koos de hemelbaan:
daar mag zij, zonder teugelen,
God minnen, God verstaan.
II
H.L.B.G.
1852
Uw stemme, o Heer, hebbe ik vernomen:
"Gaat in mijn wijngaard," sprak ze mij.
Ik ben, gehoorzaam, er gekomen,
al is 't dat ik onweerdig zij;
en nauwlijks daar nog ingetreden
of, met den wille alleen te vreden,
zoo roept gij mij bij uwen throon,
en geeft, voor onverdienden, loon,
zoo veel aan mij als aan die 't ploegen
en 't daaglijks strijden voor uw kerk,
en d'hitte van den dag verdroegen,
gegrijsd op 't heilig wijngaardwerk!
III
GULIHELMUS, Koster van 't Kl. Sem.
1855
Welzalig is de sterveling,
die nooit in kwade wegen ging,
maar die zijn leven, dag en nacht,
Gods wet bewaard heeft en betracht.
IV
J.F.C.
1855
Gelukkig die, in 't dorre zand
van 's werelds vreemd Egyptenland,
op weg ten hemelwaard,
geen oogbedriegend weeldrig oord
vergeefs vervolgend, op en spoort,
maar zijnen weg bewaart.
Gelukkig die de wreede beet
der wereldbraam zoo haast vergeet
als hij ten Hemel schouwt,
of die, in zijnen lentedag,
een enkle blomme plukken mag,
en... dat 't hem niet en rouwt.
Maar geen die ik zoo gelukkig nom
als hem die 's werelds doorne en blom
en 't jonge leven laat,
om vroeg naar 't eigen land te gaan,
waarheen de pelgrim, op de baan,
nog reekende oogen slaat.
Gelukkig, jongst ontslapen vriend:
nooit heeft uw ziel het stof gediend,
op ijdelheid verzot;
een enkele blomme pluktet gij:
de zuivre blom der Poesij,
en droegt die mee naar God!
V
D.J.V.K.
1858
Daar lacht een nieuwe zon de nieuwe velden tegen,
de voorjaarmorgen breekt, na winternacht, weer aan;
ik zie het groeiend licht ten oosten opgestegen,
maar nauwelijks op, het licht is weer aan 't ondergaan!
Aan 't ondergaan? Toch niet! 't Is ik die ben gerezen,
't is ik die Hemelwaards gerukt, uit rampe en wee
en uit alle aardsche vreugd, -- mag vreugd heur name wezen?
de zonne duistren zie in eene gloriezee.
De zee, waarin gij baadt,
|