gesmolten lood, het kruis, het zweerd, de tangen
deen menige eedle ziel de martelkroone ontvangen;
elk wist het. Maar, bedekt en 't menschdom ongeacht,
wordt menig martlares gemarteld dag en nacht.
't Geen Agatha stond uit eene ure, heb ik geleden
drie maanden en nog meer, drie schrikkelijke eeuwigheden.
De kroone kwam op 't laatst: verheugt, die mij bemint,
't en is geen sterven, neen, 't is 't leven dat begint!
XXVI
B...
1874
Ons leven houdt maar aan een draad:
wie weet er, waar hij gaat of staat,
wanneer de dood zal komen;
of hoe dat hem, bij nacht of dag,
bij hoorenstoot of wapenslag,
zijn zielken wordt ontnomen?
De felste valt aleer hij 't weet;
de mate die hem 't leven meet
weet niemand van te vooren.
Zoo, zijt bereid, en leert hiervan:
't geen mij behoort vandage kan
u morgen ook behooren.
XXVII
N.N.
1874
'k Groet u, zoete zielke lief,
roosken rijk in geuren,
lelie uit de dellingen,
prachtsteen vol coleuren;
hatende al dat vleeschlijk is
en van kwad' humeuren:
zalig was uw sterven en
eeuwig goed te keuren.
XXVIII
J.V.D.P.
1870
't Getemmer van des menschen leest
is licht in stof en asch verstoven,
maar mensch zijn dat is aldermeest
onsterflijk leven, ver hierboven;
dit schendt geen dood, geen lichaamsdood,
dit kan noch vier noch staal bederven:
het kwaad alleen doet, -- jammer groot --
de onsterfelijkheid voor eeuwig sterven!
XXIX
O.L.A.
1876
In 't kloosterkleed gedekt en opgevat,
draagt, Englen, Hemelwaard een weerden schat!
En, weet gij wat gij draagt? Ons kind is het,
uit vader en uit moeder voortgezet,
ons eigen... Neen, 't was Gods, en God gebood
dat 't, nauwlijks levend, welkeren zou ter dood!
o Bittere stonden die een moeder leeft,
wanneer zij 't nieuwgeboorne 't leven geeft;
o bittere stonden, als 't geboren kind
al sterven in de dood weer 't leven vindt!
Want graf en wieg zijn een en 't zelf; voorwaar,
de pelder, 't is als of 't een wiegkleed waar',
waaronder Gods almachtigheid bewijst
dat uit het graf de onsterflijkheid verrijst,
en dat de dood, die elk ende een bedriegt,
met eigen hand God blijde kinderen wiegt.
XXX
J.M.D.R.
1876
Ach, 't bitter leven is zoo kort:
van als het kind geboren wordt
tot dat het sterft, een stonde maar,
al duurde 't
|