onwetend en omhangen
met sluierend geloove, in 't zalig God-ontvangen,
gebroeders, in 't geheem van Jesus' liefdebron;
de zee der Godlijkheid, die ben ik ingeschoten,
en, had ik maar een teug van 't lavend licht genoten,
die waar mij 't sterven weerd, zoo ik nog sterven kon.
VI
P.F.J.S.
1755 * 1858
't Geen waarvan de droeve menschen
altijd klagen hier beneen,
't geen waarnaar zij 't meeste wenschen
hebt gij honderd jaar geleen.
Maar, weer m'oud wordt en grijsharig,
weer onmondig kind verscheidt,
-- gij wierdt honderd-en-driejarig, --
schilt het iets in de eeuwigheid?
Zegt, wat hebt gij meer verworven,
mocht gij in den Hemel gaan,
als het kind met u gestorven,
en naast u in 't graf gedaan?
Jaren, maanden, dagen, uren,
ware 't honderd, duizend jaar,
zijn, bij Gods oneindig duren,
of het niet een stonde en waar!
VII
K.J.D.C.
1859
Gelukkig die, van kindsbeen af,
Maria gansch zijn herte gaf,
en, tot zijn laatste stonden,
bij haar en haren Zoon alleen
den troost in 's werelds droef geween
gezocht heeft en gevonden!
VIII
A.D.K.
1859
Een kind ontsliep:
wie anders weet
als moeders herte ervan,
en Jesus', die 't
gewonnen heeft
en nooit meer kwijt en kan?
IX
E.J.B.
1859
Naar sterren, als de zonne uitschiet,
en vraagt men noch en zoekt men niet.
De nacht,... hij brak, de zonne klom,
uw zonne... Gij zeidt: willekom!
en vloogt, o vriend, en leeft nu, waar
geen nacht meer is en sterreklaar
lijk hier, maar dag, bij God den Heer,
en nacht, dat en wordt het u nimmermeer!
X
ADVOCAAT S.
1859
Die, rijk gekanst, is arm gebleven;
die 't zweerd droeg van het Recht, en die
bemind was en beminnend; wie
in zulk een deugd hem grauw kon leven,
dien loont geen lof dien mensch kan geven,
dien loont, -- het is van God gezeid, --
God zelf maar, en Gods eeuwigheid.
XI
A.V.D.
1860
God gaf het ons,
God nam het ons,
Gods name zij geprezen;
't was wel bij ons,
't ging weg van ons,
't was beter in den Hemel;
daar blijft het ons,
daar wacht het ons,
daar zien wij 't eenmaal weder!
XII
J.V.D.
1860
Ah! gij hadt zoo geren 't leven
aan uw kindtje weergegeven,
liefste moeder: uw verdriet
kent het dan
|