tplaatse.
Van het blad daar de wind mee speelt, van de blomme
die uitkomt en vertorden ligt.
Van den draad, dien de wever afsnijdt, van de wegvliegende
schaduwe des levens.
Van de menigvuldige zonden der jonkheid, van de genezinge
des vleeschs.
Van den half afgebroken levenswandel,...
en van de opene deure des grafs, waaruit Job eindelijk alleene bleef
klagen: _Miseremini!_ hebt medelijden met mij, gij die mijne vrienden
zijt, want de hand des Heeren heeft mij geraakt!
Ja, maar de slotsomme van de groote klachte bleef nog ongeklaagd en het
schrikbare woord verviel nu op de heilige Kerke zelve. Een driemaal
gekroonde, driemaal gescepterde Priester verscheen, en, staande in het
midden der Vaderen, die van voor Hem wegschoven, zoo verkondigde Paus
Innocentius, op de trompetten der Cherubim die uit den orgel daverden,
die trompette die eens alle vleesch verschrikken moet. _Dies irae_ klonk
het,
Kwade dagen, die al de dagen
eens lijk asschen weg zult vagen,
zoo 't Sibille en David zagen!
Welk een gruwel 'n zal 't niet wezen,
als de Rechter, opgerezen,
't goe zal uit het kwade lezen!
Wondere trompetrumoeren
zullen al de graven roeren,
al die dood zijn throonwaards voeren.
Stom zal staan de Dood en 't Leven,
als de dooden antwoord geven,
staan, en voor den Rechter beven.
't Zal een boek te voorschijn komen
waarin 't al staat opgenomen
dat het oordeel Gods moet schromen,
als de Rechter, neergezeten,
al 't verdoken kwaad zal weten,
straffen ende niets vergeten.
Wie zal dan toch mijn verweer zijn,
wat mijn voorsprake of begeer zijn,
als de goeden zelf verveerd zijn?
Koning, schrikbaar en grootmachtig,
bron van goedheid, nederslachtig
bid ik U, weest mij indachtig!
Jesu, wilt toch wel gedenken:
als gij mij kwaamt 't leven schenken,
was 't om me op dien dag te krenken?
Jesu, moe van zoeken naar mij
hebt Ge 't Kruis geleen, en daar mij
eens zoo dier gekocht: ach spaart mij!
schoon 't Uw recht zij van te wreken,
wilt mij vrij van zonden spreken
eer die dag komt aan te breken!
'k Zuchtte als een ter dood verwezen,
maar mijn schaamrood schuldig wezen
hoopt op Uw bermhertig wezen;
Wierd Maria 't eeuwig leven,
wierd den moordnaar hoop gegeven,
hopen durve ik ook, en beven.
Heere, onweerdig is mijn bede;
doch, laat me, uit goedjonstigheden,
vrij van 't vier der eeuwig
|