ns scheiden zagen,
en weenden, weer te zamen zijn bij God!
LXII
A.B.
1881
Ik ben bij U, Maria zoet,
getrouwig blijven staan,
tot dat de jubelkroone mij
wierd om het hoofd gedaan.
Ik was bij U te Bethlehem,
in 't moederlijk genot,
naast U volgde ik Calvariewaard
uw' Zone en mijnen God.
Gij hiet zijn Kruis mij dragen en
Hij deed mij vroolijk zijn,
U volgende in de blijdschap en
U volgende in de pijn,
tot op dien alderlaatsten van
de dagen, als Gij, teer,
bij mij kwaamt, mij versterken met
het Kruis van mijnen Heer.
In 't Kruise, in U, o Moeder, dan
zoo hope ik, onvervaard,
dat Gij mij zult voltoogen nu
den Kruisweg Hemelwaard!
LXIII
V.J.
1881
'k Geloove dat Hij leeft, die 't leven schiep
en elk verwekken zal die ooit ontsliep
of scheen in 't graf te dalen.
'k Geloove dat de loon de werken dekt
en overmild vergeldt, ja, verder strekt
als 's levens wijdste palen.
'k Geloove dat gij, Moeder, moe gewrocht
en moe geleden, eindelijk los gerocht
van 's werelds dienstbaarheden,
in Hem nu rust, in wien gij Christen wierdt
en, met Geloove en Liefde en Hoop versierd,
zijt in Gods rijk getreden.
'k Geloove dat, op de oude rots gestaan,
gij weerdig hebt dit leven doorgegaan
en zijt alsnu gerezen
waar, Moeder, gij uw kindren, trouw en goed,
naartoe wenkt, en voortaan verlangen doet
om weer bij u te wezen!
LXIV
C.V.
1881
Zij heeft de waarheid Gods, zijn goedheid ondervonden,
die mocht den laatsten stap van hare levensbaan,
gelijk den eersten, schuldloos gaan
en vrij van alle zonden!
Maria ging haar voor en zij kwam nagetreden,
getrouw, van kindsbeen af, en, kinderlijk gezind,
zoo heeft zij hare plicht bemind
en haren last geleden.
Geen sterven was 't voor haar, veel eerder zegepralen,
op 's werelds erg bedrog: het was ontlaten zijn,
van Adams ballingstraffe en pijn,
en de oude schuld betalen.
Zij stierf den dag dien God voor haar had uitverkoren
't was op de blijde feest wanneer Hij nederkwam:
als van Maria 't Godlijk Lam
wierd in een stal geboren.
Lam Gods, zij hare ziel dan licht en rust gegeven!
Maria, toogt dat Gij haar Moeder waart, en dat
nooit kind dat zulk een Moeder had
en miste 't eeuwig leven!
LX
|