egtje haar niet in hare snode vlugt zoude beletten.
Nu is zy in een godloos huis, daar gedanst en gespeelt wordt, daar de
Juffrouwen een el hoog gekapt gaan, en met alle vromen den spot
dryven. Ik zou haar wel laten weer halen; maar ik dank den Here, dat
zy maar weg is. Nu zal ik weer rust en stilte in myn hutje hebben, en
myn eigen wegje gaan. Maar jy moet haar straffen, dat is jou pligt. Ik
eisch het volle geld tot zy trouwt, of vyfentwintig jaar is; zy is uit
'er zelf weggegaan: nou, dat spreekt van zelf. Ik geef u aan u zelf,
en haar den Duivel over, wiens lievrei zy al aan heeft. Ik sny haar
af. Zy zal geen duit van myn goedje hebben. Nou, 't geld wagt ik op
den vervaldag. Hoe heuchelyk zou het zyn, indien gy ook in onzen
Wyngaart arbeidde; maar uwe vervreemding van het goede laat my niet
toe u anders te noemen dan
MIJN HEER,
Ik ben, uwe beterschap en bekering wenschende,
ZUZANNA HOFLAND.
ACHTTIENDE BRIEF.--Blankaart antwoordt wed. Willis: hij is zeer
vereerd. _Zelf heeft hij vroeger een oogje op Sophia gehad_; wie weet
wat er nog gebeurt!--Hij is het met haar eens: Willem is op Saar
verliefd, dat heeft hij gemerkt. Geld was 't ergste niet, maar als ze
niet bij elkaar passen--'t zij zoo! Dan niet aanmoedigen. Laat Sophia
een oogje op Saar houden; hij wil Willem wel voorthelpen.
NEGENTIENDE BRIEF.
DE HEER ABRAHAM BLANKAART AAN MEJUFFROUW ZUZANNA HOFLAND.
_Mejuffrouw!_
Wel zeit het Hollandsch spreekwoord: "Hoe later op den dag hoe
schoonder Volk." Maar wat heb ik met uw gelol en uw heilige sukkelaar
te doen? Wat geef ik om uw Broer Benjamin? Weet gy wat, Juffrouw
Hofland, uwe hele ouwe voddenwinkel van kweeslary raakt my niets, geen
oogvol. Hou uwe brieven maar t'huis, ik weet alles in 't lang en in 't
breed. Het Kind heeft deugdelyk gedaan. Zy moet meer gedulds hebben
dan ik, anders hadt zy zo lang niet eens by u gebleven; dat 's maar
uit. Waar ik in Amsterdam geweest, ik zou haar zelf uit uwe klaauwen
gehaalt hebben, en in myn huis gebragt; al hadt gy en uw volk my braaf
gelastert, dat scheelt my weinig. Hoe, wat hamer! denkt gy, dat ik
niet weet hoe jy haar gedaan hebt, en dat jy haar als een zottin door
de godgantsche stad hebt laten lopen in ouwe konkelige kleeren, en dat
voor een meisje die geld heeft, en altoos proper gekleet pleeg te zyn;
iets dat ik ook byster graag zien mag: wat wilje nu daar va
|