lnis, dat,
mag ik zeggen, diept noch droogt. 't Is goed, dat zulks maar zelden
gebeurt, of Abraham Blankaart zou zo stipt niet ter Kerke gaan. Nu,
myn Heer, gy moet weten, hoe gy met uw Vader dat Boeltje reddert. Doch
hy moet niet vergen, dat myn Saartje van haar Gereformeerde Kerk
afwykt. Hoor, ik moet daar niet over gemoeit worden. 't Is onredelyk;
en is de man driftig, ik ben ook juist de grootste jaabroer niet. Hy
moest ook niet leggen te choqueeren op myn Kerk, of hy zou zyn man aan
my vinden. Ik versta my wel niet op alle de fynheden der redeneerkunst;
maar ik denk, dat ik echter met hem geen gevaar loop om uit het veld
geslagen te worden: wy kunnen malkander op de Beurs ook wel zo eens een
aartigheidje zeggen.
In hoop dat ik zal voldaan hebben aan uwe verwagting, hebbe ik de eer
my te noemen,
MYN HEER!
Uw dienstwillige Dienaar en Vriend,
ABRAHAM BLANKAART.
Noten:
[1] Vitter en bediller.
[2] Spitsvondig.
TWEE EN ZESTIGSTE BRIEF.--Wed. Willis aan Willem: Sara is geen vrouw
voor hem. Een huwelijk kan even ongelukkig zijn door te veel
overeenkomst tusschen man en vrouw als door te weinig. Smit gaat
trouwen met Anna. Willem moet zich maar goedhouden en volharden in
braafheid.
DRIE EN ZESTIGSTE BRIEF.--Sara aan Anna. Ze is boos. Anna beknort haar
over haar oprechtheid. Anna mag wel _genever proeven_ en zij geen gaas
koopen? Mooie grap! Anna is zoo op zich zelf verliefd, dat ze geen oog
heeft voor andersdenkenden. _En ze duldt geen aanmerkingen op Spilgoed_.
Anna draait! Jacob Brunier mag zijn wie hij wil, maar _slecht_ is hij
niet. Bemoei je met je zelf. Groet Moeder, 't beste voor Willem. Vaarwel.
VIER EN ZESTIGSTE BRIEF.
DE EERZAME PIETERNELLETJE DEEGELYK AAN MEJUFFROUW SARA BURGERHART.
_Juffrouw Saartje!_
Nou komt myn dat beetje schryven wel te pas, dat je men nog hebt
ingestampt. Ik moet aan u schryven. Ik heb rust noch duur; van nagt
droomde ik, dat ik u op men schoot had, met je neteldoekse jurk, die
ik zelf in het Blaauwe Hoofd nog kogt, an; en dat ik met je zong dat
mooi Liedje: "Een kindje in 't water een kindje in 't water." Ja, dat
was een huur[1]! Dat was eerst een Heer en Juffrouw! Ja, Juffrouw, ik
zou nooit myn Belydenis geleert hebben, had ik niet in joului huis
gedient. Ik woon nou ook wel by brave mensen, maar het is altoos drok;
wy zyn met ons zeven Booijen, en ik heb dikwyls
|