venwel het Hellewicht verdient zo veel goed niet; zy zou het ook tot
haar bederf gebruiken. Het alles over te geven is ook hart voor 't
vleesch: 't was evenwel myn Zusters goedje, wil ik spreken. Ei lieve,
zendt my nog eens het _Heilig Onrecht_ van Petrus Kwezelius. Ja, je
hebt toch dierbare schotse Boekjes. Wees gegroet, en antwoord my eens,
zul je?
ZUZANNA HOFLAND.
Noot:
[1] Voor haar bekeering n.l.
VIER EN DERTIGSTE BRIEF.--Sara deelt Anna Willis mee, dat ze Jacob
Brunier voor den mal houdt, zich van hem bedient om zich te vermaken
en fatsoenshalve te doen vergezellen.
VYF EN DERTIGSTE BRIEF.--Cornelis Edeling antwoordt zijn broer
Hendrik: Kerel, er op los! Informeer of ze vrij is en dan, vooruit!
ZES EN DERTIGSTE BRIEF.--Anna Willis waarschuwt Sara. Laat ze toch
geen geschenken aannemen van Jacob Brunier: hij heeft geen geld. Je
raakt op de tong, Saar!--De tante wordt beter. _Ze zendt haar de
sleutels van de linnenkast_, om wat goed op te sturen naar Rotterdam.
ZEVEN EN DERTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN MEJUFFROUW ANNA WILLIS.
_Waarde Willis!_
Of ik nog lees? Wel, dat zou ik gelooven! Ik ben zelf de Lezeres voor
de Familie; en onze lieve Weduw heeft een allerkeurigst Bibliotheekje.
Maar ik heb zo veel over my zelf te schryven, dat het niet aan het
schryven over Boeken komen kan. Zeg wat gy wilt, _myn_ Cootje[1] is
nogthans een goed kind; het schikt zich zo kostelyk op, om zyn Saartje
te behagen, en schommelt uit alle hoekjes en reetjes van zyn armoedig
hoofdje al het verstand, dat hy bezit, by een, om er my op te
regaleeren.
En komt gy in geen zes weken t'huis! o dat's goed; nu kan ik met myn
Held braaf plaizier nemen, zonder van u op de vingeren te krygen; ik
vrees maar dat ik, want zo zyn de kinderen! myn eigen kwaad niet zal
kunnen zwygen. Eene conditie! zo gy ophoudt met grommen, hou ik op met
schryven. Waarom zou ik u beletten uw talent uit den doek te nemen? Gy
hebt de gaaf van bedillen, en ik die van er my mede te vermaken, en er
myn voordeel mede te doen. Nu ik er deeze flinken weer uitgegooit heb,
ga ik er my eens terdeeg toe zetten, om uwen Brief te beantwoorden.
Brunier kan zeker nooit myn Vriend zyn, in de sublime betekenis des
woords; maar hy kan, als de Broeder van Letje, als een ordentlyk
Jongman, met my op alle plaatzen komen. "Of hy met die vriendschap te
vreden is?" dat weet ik niet, en meen er myn ho
|