ik heb haar eene hele scheepslading Muziek gezonden; doch gy zult
geen occasie hebben om ze op 't vuur te smyten. Wat zeg je; wat blief
je: weet ik van de zaak?
Ik heb zo veel achting voor brave vrome menschen als iemand in de
Waereld, maar al je gekwaek, en al je geteem is geen snuifje waart; op
myn eer, dat is het niet. Ik weet meer van joului werk der Duisternis
dan je denkt; ik ken dat lieflyk Oeffening houden; de goeijen niet te
na gesproken; want ik wil allen niet met een kwast overstryken. Maar
gy en uwe Soci, daar heb ik de nyd op.
Wat weet zo een luije Zuipzak van Gods Woord? Hadt hy liever voor 't
lieve Vaderland, (en alle zoete meisjes) Ossen en Schapen geslagt, hy
zou een veel nutter werk gedaan hebben. Hoe! hebben wy in Amsterdam
dan geen wyze Dominees, die werk van hunne studie maken, en kunnen wy
daar niet Kokseaansche, Voetsiaansche, en Lampiaansche Waarheden
horen[6]? maar neen: die goeije menschen klagen over yverloosheid, en
velen preken, God betert, ook voor stoelen en banken; en in je lui
kamers zitten de Vroompjes gepakt als haring in de ton: zo dat ik wil
maar zeggen, dat ik een vyand van zulke Oeffeningen ben.
Hoor, als ik Burgemeester T., of een ander braaf Regent van onze Stad
was, ik zou Amsterdam eens terdeeg zuiveren van die onnutte
Broodeeters. Ik zou, door de stads Omroepers, met het wapen der stad
op hunne bekkens geschildert, de les van Paulus laten opklinken:
Hoort, gy brave Burgers en ingezetenen: hoort: "Die niet werkt zal
niet eeten". En zulke kwanten, als Broer Benjamin, kregen logement in
't grote Werkhuis, dat er zal gebouwt worden op 't Wezeper Veld: wyl
hy een van die Borsten is, die by de huizen omgaande, de Vrouwtjes
gevangen nemen, die met zonden beladen zyn. Ik zou niet half zo boos
op jelui zyn, indien de stille zielen, die het zo wel met het goede
voor hebben, om zulk volkje niet bespot of veracht wierden.
Ik heb veel gereist en getrokken, en heb veel in Roomsche Landen
verkeert, maar de Papen zyn nog beter dan jy lui; en er valt evel ook
niet veel op te roemen. Jy Saartje aan den Duivel overgeven! Weet gy
wel, dat hy een kwaaje Gek is, en dat, als gy haar niet kunt leveren,
het er wel eens heel benaauwt voor u zou kunnen uitzien? mooglyk neemt
hy Tante, om dat hy Nichtje toch niet bekomen kan. Ken jy de Weduwe,
daar zy by inwoont? Je mogt wat, een struif. Puis! Tante! is het zo
goddeloos, een menuetje te dansen; Wel dat mogt jy, en broeder, en je
dikke Bregt ook w
|