slegt kan zy het Clavier niet
behandelen. 't Zyn stoute meisjes. Ik merk dat zy den goejen lobbes
weer aan het touwtje hebben. Dien armen Jongen doen zy alles doen, wat
in hare hoofden komt. Burgerhart zal hem, alleen om hem uittelachen,
gedwongen hebben te spelen; schoon zy zelf bekent, dat zy de Kat, in
weinige lessen, zoo ver ziet te brengen, dat die hem lessen kan geven,
't Zyn jonge lui, myn Heer; en ik denk, dat het myn pligt is haar het
leven in myn huis zo aangenaam te maken, als ik immer kan. De Heer
Brunier is een goed slag van een Jongen, die, zo hy wat minder van het
petit-maitres air hadt, nog al passeeren zou."
Onderwyl hoorden wy, dat zy recht vrolyk waren, en iets schenen te
verzetten: wat het was, weet ik niet.
Mevrouw, zeide ik, niets kan my aangenamer zyn, dan te horen, dat zulk
een beminlyk jong mensch uwe achting verdient. Hoe gelukkig zal die
man zyn, die zy uit liefde trouwt! "Dat is zo, myn Heer, maar zy zal
nooit trouwen, zonder haren man zo wel hare hoogste achting als liefde
waardig te keuren, immers dat zegt zy dikwyls."
En heeft zy dien man reeds gevonden, Mevrouw? (Ik vroeg dit met zulk
eene merkbare ontroering, dat de schrandere Vrouw het moet gemerkt
hebben.) "Neen, myn Heer, Juffrouw Burgerhart denkt zeker, zo weinig
aan trouwen, als aan het kloosterleven." Ik voelde, dat myne wangen
gloeiden. Ik nam de vryheid om haar hand te nemen, en die zagtelyk
drukkende, zeide ik: mooglyk ben ik onbescheiden geweest, maar het
belang dat ik heb in dit te weten.... Vergeef het my, Mevrouw.... Ik
Bemin deeze Dame: Zo als ik haar zag, beminde ik haar; en nu myne rede
myne keuze billykt, reken ik my niet ongelukkig. Het is dan mooglyk....
Ik meende verder te gaan; doch de Vrienden kwamen binnen; ik zweeg des.
De Weduwe boog, zoetelyk glimlachende.
"Mamaatje lief, zeide Juffrouw Burgerhart, wy hebben uwe bevelen
voldaan, en ... maar, (het drankflesje opnemende,) moet ik dan kyven?
Foei, myn Heer, gy moet op een ander tyd beter oppassen! weet gy wel,
dat deeze Dame, om duizend en tienduizend redenen, diende gezont te
worden, en zo oud ook, dat zy met een krukje in de eene hand, en my
onder den arm vasthoudende, door haar Tuintje zal moeten wandelen?"
Daar op nam zy een kopje, deedt het medicament er in, gaf het de
Patiente, en wist Brunier te bewegen, om ook eens te proeven, die al
grynzende zei, dat het lekker was. "Zo, zei Saartje, een Veinsaart ook
nog, en dat onder myne oogen."
De beleefth
|