op wegen ontmoet; nou ik kom
haast nooit uit. Ja, Juffrouw, zo jy en men Heer Blankaart niet in den
hemel kommen, dan versta ik my dat werk niet. Wat was hy altyd
grappig, en wat het hy my dikwyls een gulden gegeven; en ik wou
Juffrouw graag wat in haar huishouwing kopen, al was het maar een
Glazen-kasje, of een Turfbakje; maar voorlede week kwam je Tante
Hofland my tegen. Wel nou Pietje, zei zy, weetje nou wel, dat jou
Juffrouw nou in zo een slegt huis woont, en zoo waerelds gekleet gaat?
Ja Juffrouw, zei ik, die Weduw is een heel braaf mensch, dat weet ik
heel wel, en Juffrouw Saartje gaat gekleet, zo als alle ryke jonge
Juffrouwen; en, zei ik, onze lieve Heer ziet op het hart, niet op de
kleren, zei ik; nou zei zy, "Kind, je hebt geen Licht[3]". Nou
Juffrouw, als je trouwt, wat zul je dan kerjeust[4] wezen! en dat's
evel geen zonde; want je Moeder, die zo vroom was, als er een mensch
over een paar benen gaan kon, en ouwe Hille, onze Schoonmaakster, wel
zo veel goeds gedaan het, die oud en katyvig[5] wierdt; sting styf van
't stof, toen zy trouwde; ik wou, Juffrouw Saartje, dat je dat eens
gezien hadt. Laat my tog eens weten, of je haast Bruidstranen zal
drinken. Alle menschen zeggen, dat je op je trouwen staat. Ik ben al
tweemaal aan uw huis geweest; doch Juffrouw was uit, en ik kom weinig
uit, en 't is by ons vreeslyk drok. 't Is nu net drie weken, dat ik
aan deuzen schryf; neem men stoutigheid ten besten. Was ik maar weer
zo in men eigen gedoentetje by Juffrouw, wat zou ik bly zyn! Ja, ik
wensch nog uit Juffrouws huis gedragen te worden; wist ik dat, ik zou
zo in myn knopjes zyn, want dat was een grote gerustheid.
Nagt lieve Juffrouw Saartje, van je ouwe Pieternel, zo pleeg je te
zeggen.
PIETERNELLETJE DEEGELYK.
Noten:
[1] Goeie dienst!
[2] Zin in.
[3] Geestelijk inzicht.
[4] Trotsch.
[5] Hier: gebrekkig.
VYF EN ZESTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN DE EERZAME PIETERNELLETJE DEEGELYK.
_Myne goeje beste Pieternel!_
Ik heb uw Brief gelezen: wel heden, ik wist niet, dat je zoo veel by
mekaer kon stichten. Ik ben met uw Brief magtig in myn schik. Als het
eens jou uitgaans dag is, zendt my dan een kruijer[1], dan zal ik
t'huis blyven, als ik uit de Kerk kom, en wy willen weer eens heel
veel praten; je weet, Nelle, daar hou ik wel van. Meid, wat hou ik van
je, om dat je my zo wel opgepast hebt, en zo dankbaar aan myn lieven
Vader en Moed
|