Componist dier dagen.
ZES EN VEERTIGSTE BRIEF.--Anna waarschuwt opnieuw tegen Jacob Brunier
en ze ijvert voor Willem. Het verhaal van de wed. Spilgoed heeft ook
haar getroffen, en ook haar Moeder.
ZEVEN EN VEERTIGSTE BRIEF.--Anna zet haar pleidooi voor Willem voort.
Moeder heeft Willem de zaak uit 't hoofd willen praten, maar _zy_,
Anna, vindt Willem wel geschikt voor Sara. Moeder zegt: _Sara is te
wereldsch voor Willem_.
ACHT EN VEERTIGSTE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN MEJUFFROUW DE WEDUWE SOPHIA WILLIS.
_Mejuffrouw, Hoogst-Geeerde Vriendin!_
Het zou my smarten, indien ik deezen moest schryven, om u myne
eerbiedige gevoelens en oprechte liefde bekent te maken: ik hoop, dat
gy, in alle myne woorden en daden, die gevoelens zult ontdekt hebben;
en dewyl ik my altoos door de oprechtheid laat bestieren, kan er by u,
op dit stuk, geen twyffeling overblyven.
Dat ik des de vryheid neem om u te schryven, vloeit uit een geheel
anderen oorsprong. Het is om u uit grond myner ziel te bedanken voor
het belang, dat gy in my neemt; en om dat gy my de gelegenheid geeft
om te weten, in welk een licht gy my beschouwt. o Dierbare Juffrouw
Willis, myn hart zegt my, dat gy myne zwakke zyde kent. Daar in ontdek
ik ook de redenen, die u aanzetten om myn handelwys met uwen Zoon goed
te keuren. Ik beken, dat ik zeer gezet ben op het bywonen van
uitspanningen en dat ik er my meermaal in toegeef, om dat ik volstrekt
geen ander oogmerk heb dan my te diverteeren; maar ik vlei my toch nog
al, dat ik, voor myne jeugd verdwenen is, wyzer zal worden; nu ben ik
zo ver niet, en ik zou my tot veinzery moeten verlagen, indien ik
zeide: dat ik reeds werkelyk bezig was om die neiging in te krimpen.
Het smart my, my te moeten voorstellen, dat uw waarde Zoon, myn lieve
goeje Willem, niet zo gelukkig is als hy verdient te zyn! en niets
troost my zo zeer, dan de bewustheid dat ik verheven ben boven de
vuige listen eener gerafineerde Coquetterie, dan gehandelt te hebben,
na hy my zyne liefde ontdekte, gelyk als de pligt eischt van yder
meisje, dat een braaf ordentelyk Jongeling niet beminnende, hem dat
met heuschheid zegt, om geene hoop aantemoedigen, die geheel ongegront
is.
Ik hoop, in alle gevallen van myn leven het onuitsprekelyk genoegen te
hebben, dat er gelegen is in door u met liefde beschouwt te worden:
niemand is met meer eerbied
_Uwe Dienares, dan_
|