en Verfjes, Tandenschuijertjes,
Tand-poeijer, een glas half vol water, zo smerig als een eend, een
stuk uitgedoofde Waskaers, eenige Fransche boekjes, die niet van de
strengste zedekunde schenen te handelen, een morsige Inktkoker, een
vuile Slaapmuts en een pot Pommade, maakten de misselykste vertoning,
die ik ooit zag. Al zyn kleeren hingen over stoelen. Eenige paren
zyden kousen slingerden er tusschen. Schoenen, muilen, laerzen, een
hartsvanger, lagen door malkander: alle zyne Boeken konden wel in een
brood-mand, en zagen er vuil en smerig uit. Letje zag dit lieve
boeltje, met beschaamtheid, eens over, en ik was geheel
nieuwsgierigheid. "Kyk me zo een floddervink eens; zo een slons van
een jongen, en die altoos er uit ziet, of hy uit een doosje komt."
Kom! zei ik, hy zal er voor hebben. Daar op deden wy zo veel
kattekwaad, en naaiden zo veel mouwen en zakken en koussen toe, en
verstopten zo veel goed, als de tyd ons toeliet. Toen gingen wy naar
beneden, en zie daar, daar kwam de Vorst van Tour en Taxis, wip wip
wip den stoep op; gevolgt door nog een vlasbaard, of drie, die hier
alle logeeren. Myn Chevalier weet te wel te leven, (zoo hy meent, och
arm!) om ons vryheid te laten zo terstond te vertrekken; en dewyl
Mademoiselle G--- hier sterk op aandrong, traden wy in de eetkamer.
Terstond presenteerde men 't een en ander. De gure dag gaf Coo den
inval om een Bowl Punch te maken. Fiat Punch! Toen had hy 't op zyn
lyf! de Arak, de Citroenen, enz., alles kwam uit den hoek. De drank
was smakelyk, het gezelschap vrolyk, Mademoiselle G--- kluchtig, en
Saartje haar zelf. Enfin, Naatje, wy diverteerden ons als Vorsten; wy
raakten aan 't musiceeren, en 't was wel negen uuren, voor onze Vriend
ons t'huis bragt.
De lieve Buigzaam wagtte reeds met eeten. De Hartog keek, als of zy
zeide: "Wat die Kleuters! moet ik daar naar wagten?" Lotje zat met een
Almenak van 't voorleden Jaar, en hield zich of zy las; doch ik weet
niet, of zy wel eens spelden kan. Wy waren zo dartel, dat de lieve
Vrouw niet wist, wat zy van ons denken moest; en Letje was ongemeen
woordenryk. Ik was niet heel gemaklyk, want Juffrouw Hartog my iets,
't geen ik haar verzogt, wat onbeleeft aanreikende, en er by voegende:
"ei, altyd dat gelach, 't zal wat te beduiden hebben, als wy 't
wisten!" gaf ik haar een antwoord, 't welk aantoonde, dat ik haar,
schoon veel ouder, niet voor myne Voogdes begeerde.
Ik heb u nog niet gezegt, dat de Heer Edeling hier alweer gewe
|