Vast kom ik, de brief der goede Weduwe heeft my in dit voornemen
gesterkt. Ik zou al by u geweest zyn, maar ik wagt op een Brief; die
brief komt niet. Ik zal, voor ik dit huis verlaat, aan haar die ik
bedoel nog eens schryven ... doch dat kan ik by u evengoed doen.
Ja, lieve meid, gy hebt wel kostelyk gelyk! Men moet maar wel doen en
vrolyk leven. He, wat? op die Fynen is toch geen staat te maken;
echter zyn er (of jy 't niet geloofde,) zulke vrome zielen onder, die,
waren de hoofden dezer brave menschen zo goed georganiseert als hunne
harten, wel zuiver en godsdienstig zyn ... enfin, kort gezeit, Letje,
Salomon, de wyze Koning Salomon, is myn man: _men moet het goede
genieten van zyn leven, ende van zyn arbeid_;--daar mee is dat maar
uit, en afgedaan.
't Wordt donker, en ik kryg geen licht in myn kamer; ik kan des niet
langer schryven. Hoe zal dat gaan als ik beneden kom? Ik zal eerst
Tante goeden avond zeggen, en als zy draaglyk is, by haar gaan zitten
breijen; zoo niet, dan ga ik in de zydkamer, de lantaarn brandt toch
in het voorhuis, open myn Clavier, en speel op 't gevoel maar weg.
Maak myn Compliment aan Mejuffrouw de Weduwe Spilgoed; en zeg haar zo
veel gy nodig oordeelt, zo gy deezen nog, voor ik u omhels, in handen
krygt. Nagt, lieve ziel.
Tout a Toi, S. BURGERHART.
Noten:
[1] Poffertjeswijf.
[2] Benjamin = huichelaar (Moliere).
[3] Als gewoonlijk.
[4] 't Vleezige.
[5] P.-H.-kleurige.
[Illustratie: Snap mijn servet neer gegooit, (bij ongeluk tegen Broeders
palmhoute pruik,) en het onweer op mijne kamer ontweeken.
Illustratie van C. Bogerts, naar teekening van J. Buys, in de 1e uitgave
van 1782.]
ELFDE BRIEF.
MEJUFFROUW SARA BURGERHART AAN DEN HEER ABRAHAM BLANKAART.
_Ge-eerde Heer, zeer waarde Voogd!_
De steen is geworpen: ik ben 't ontvlugt, en acht het pligtmatig u
alles te melden. Gister namiddag ben ik hier in myn nieuw Logement
gearriveert: Ik zal alles vertellen.
Ik twyffel dikwyls, of Tante my deeze laatste weken niet zo geplaagt
heeft, om my deezen stap te eerder te doen doen. Het volgende deedt
my nog te eerder tot een besluit komen. Ik ontmoette in een Fransche
winkel, daar ik een paar handschoenen kogt, eene myner School-
vriendinnetjes, zekere Letje de Brunier. Het lieve meisjes Vader was
de Heer Phillips de Brunier, geen ongeacht Commissionaris[1] op
Duitschland en Italien: Ik leg haren brief aan my, ook die der Weduwe,
daa
|