maal belooft, my eens in den
_Hortus Medicus_ te brengen, maar 't is er nooit toegekomen; en ik
hoor, dat daar zulke fraaije Planten en Heesters zyn.
_De Heer R_. Laat ik de eer mogen hebben, u daar eens heen te leiden:
gy zult met verrukking zulk een rykdom der Natuur beschouwen; 't is er
waarlyk fraai.
_Ik_. 't Zou onbeleeft zyn, dit verzoek af te wyzen.
_De Heer R_. Ik zou om die eer deezen dag zelf nog verzoeken, maar ik
ben geengageert: mag ik morgen, als het zulk heerlyk weer is, en zo
zonnig als nu, zo gelukkig zyn, om de Dames daar heen te brengen?
_Juffrouw Hartog_. Ik bedank u; ik ben niet plantagtig; een bloem is
by my een bloem, meer niet.
_De Heer R_. En wat zegt Mevrouw?
_Juffrouw Buigzaam_. Excuseer my, myn Heer; huisselyke bezigheden,
en myne zwakheid laten my dit niet wel toe.
_De Heer R_. Deze vriendelyke Juffrouw zal dan wel gelieven mede te
gaan?
_Juffrouw Lotje_. Ik zou 't gaarn doen, maar ik moet morgen ogtend
tydig by myn Oom en Tante zyn, om naar den Hout te ryden.
_De Heer R_. Zo dat, Mejuffrouw, gy zult u dan met myn gezelschap
alleen zien te vermaken?
_Ik_. o, Myn Heer, maak geen complimenten.
Hy boog. Nog een kwartier gezeten hebbende, zeide hy, dat hy morgen
ten vier uuren zou maken aan huis te zyn, en vertrok. Onze Juffrouw
Scavante las; wy spraken weinig. Elk scheen in gedachten; myn kind
zeker over haar vrolyk reisje naar den Hout; ik over den Brief; en
Juffrouw Buigzaam?--dat wist ik toen nog niet!
Na het thee drinken stondt de lieve Vrouw op, nam een boek mede, en
ging in het Tuinhuis zitten; (zo als ik naderhand zag.) Ik zag
mistroostig, ongemaklyk[2], en stond ook op, my naar den Tuin
begevende, om ruimer adem te scheppen. Doe ik u ook belet, Juffrouw
Buigzaam? anders ga ik weer heen.
_Zy_. Integendeel, _uw_ gezelschap is _my_ altoos aangenaam.
_Ik_. Dan zal ik my by u zetten. (_Zy zag onderwyl al in haar Boek_.)
Ik moet u iets vragen. Zyt gy misnoegt op my? als dat waar was, dan
zou ik zeer ongelukkig zyn.
_Juffrouw Buigzaam_. (_Haar boek toedoende_.) Misnoegt? Hier uit moet
ik opmaken, of, dat gy my voor zeer grillig houdt, en dat hoop ik
nooit te verdienen; of, dat gy meent, my eenige reden daar toe gegeven
te hebben.
_Ik_. Zo ik u van grilligheid verdagt hield, dan zou uw misnoegen my
niet ter harte gaan; dewyl ik begryp, dat de capritieuse vrouwen geen
meer achting verdienen dan capritieuse mannen.
_Juffrouw Buigzaam_. En doet het u waarlyk
|