: ha! ha!
_Juffrouw Lotje_. Nu, dat's my te geleert.
_Juffrouw Buigzaam_. En my ook, Juffrouw Lotje.
_Ik_. Ja! wist gy wel, dat _ik_ zo eene Scavante was? of liever, dat
ik zo t'onpas iets kon vragen? Wel nu, 't zal u geen oneer zyn myn
Voogd te kennen. Hy is wel geen geleert, maar hy is een eerlyk man;
eene hoedanigheid, die ook al zyn prys heeft.
_Juffrouw Hartog_. Och, myn lieve kind, ik zou nooit geraden hebben,
dat er zo een man in de waereld was, zo ik u zyn naam niet wel eens
had horen noemen: neen, ik ken hem niet.
_Ik_. Men zou u occasie kunnen geven, om hem te leren kennen; doch hy
heeft niets recommandabels dan zyn vroom eerlyk karakter.
_Juffrouw Buigzaam_. Zullen de Dames ook nog ergens van gedient zyn?
anders zou ik verzoeken om te danken en laten afnemen: 't is my wat
heel warm in de kamer. Wy allen bogen, dankten, en gingen de een hier,
de andere daar. Hartog peinsde. Juffrouw Buigzaam ging in haar Tuin,
zag hare bloemen met blyde vergenoeging. Ik stond voor 't raam, diep
aangedaan over den ontfangen Brief. Frits had een mand spenage
gesneden, die hy haar liet zien. "Ja, zei ze, Frits, die spenage staat
my niet aan.--"Zy is evenwel, in uw Tuin gegroeit, Mejuffrouw."--"Al
was zy in myn Zydkamer gegroeit, Frits, nog staat zy my niet aan."--Ik
wou, Letje, dat ik haar toen had kunnen uitschilderen; maar nog liever
dat gy haar toen gezien hadt! Ik ging zitten spelen, en wou myn
verdriet weg zingen: 't was of myn vingers de kramp hadden; evenwel,
ik dreunde lustig door. En Lotje vondt, dat ik mooi speelde: dat zeit
al zo iets, niet waar?
Wy kwamen allen in de zydkamer byeen, om thee te drinken: Myn hoofd
was vol, en ik kneep nu en dan een traan weg: wel naarstig aan de
zakdoeken naaijende, terwyl Lotje breide, of zy er geld mee verdiende.
--Daar kwam zo waar de Heer R. Het denkbeeld, dat hy beschuldigt was,
om dat men my benydde, maakte my veel vriendelyker dan ordinair; me
dagt, dat ik hem vergoeding doen moest; en dat denk ik nog. Hy hadt
een zeer fraaije bloem op zyn borst; hy zag, dat ik er naar keek; durf
ik u deeze aanbieden? zei hy, en ik nam die vriendlyk aan; hy was zeer
fraai.
_Juffrouw Buigzaam_. Is myn Heer R. ook een Liefhebber van bloemen?
_De Heer R_. Ja, Mevrouw, en ik vind, dat in deezen, zo als in alle
zaken, de Natuur de Kunst oneindig overtreft. Ik heb ook eene kleine
verzameling van vreemde gewassen, die men maar zelden vindt.
_Ik_. De Heer Blankaart heeft my wel tien
|