k wil geen
vreemt goed in Luters erfdeel; dat's maar uit. Geef me nu raad: wat
moet ik doen? Schryf my eens, Broertje, hoe u dit klugtje van Heintje
bevalt? Groet de Pastoorse, die my ook altyd ligt te katechiseren: ja,
ik ben maar te goed.
Blyve met grote achting,
Uw Eerwaardes
_Dienaar, Vriend, en Broeder_,
JAN EDELING.
Noot:
[1] Van een duit waarde.
HONDERD-NEGENDE BRIEF.--Everart Redelijk antwoordt: hij is het heelemaal
met Blankaart eens en vindt de handelwijze van zijn zwager dwaas.
HONDERD-TIENDE BRIEF.--Broeder Benjamin aan Cornelia Slimpslamp: Suzanna
weifelt; ach Heere, help! Wij moeten ze voor ons houden. Laat Cornelia
haar vergeving vragen.
HONDERD-ELFDE BRIEF.
MEJUFFROUW CORNELIA SLIMPSLAMP AAN DEN BROEDER BENJAMIN.
Wie heeft ooit groter gek gezien, dan Benjamin? Hoe is het? Fopje my
wat, of hoe weerga zit het? Voor my veinzen? Voor my de fijne Filebout
uithangen! Laat naar je zien, zotte jongen. Wy moeten haar bedriegen;
dat's 't al. En daarom moeten wy de handen in een slaan. Zouden wy zo
een zot dier ooit gezogt hebben was 't niet om den smul? en gy houdt
u van de mallen? Ja, Blankaart, kent ons zeer wel.
Hoor, Ben, de frettery is uit: wy moeten haar nu nog plukken, en
dan--de hele Waereld is voor ons open. Zy moet het gelag betalen: de
jonge Juffrouw B. moet er niet by lyden. Blankaart is een Duivel van
een vent, hy liet u publiek geesselen, en ik moest in 't Spinhuis, zo
wy aan haar goed ons vergrepen; ik weet wel, dat er los geld is; en
dat zy intrest moet ontfangen; alles mondeling. Toon nu, dat gy my
lief hebt: ik zal 't Briefje schryven, en morgen er gaan. Kom ook.
't Geweten? o dat is een bullebak voor u en my.
_Die gy kent_.
HONDERD-TWAALFDE BRIEF.
MEJUFFROUW CORNELIA SLIMPSLAMP AAN MEJUFFROUW ZUZANNA HOFLAND.
_Lieve Vriendinne!_
Daar heb ik, als ik alles nareeken, zo een twee dagen en drie uuren in
de magt des Satans geweest: hy gaf my die godloosheid in. Hy heeft my
verleit.
Och Zusje, Zusje! ik ben gevallen: ik ben wanhopig, ik ben elendig.
Die duizend-konstenaar was het, die my dien gruwelyken brief deedt
schryven. Zo heb ik te veel op eigen kragtjes vertrouwt, och ja! mogt
ik er maar door geraakt zyn, en nooit weer op my zelf vertrouwen.
|