egel:
_All schoon de Nijd met Pylen schiet_,
_God 't all ten best te schikken wiet_.
Het eerste _Diel_ heeft zesentwintig Personen en vyf Choren: met dit
a gouverno: [_men kan het Toneel plaatsen waar men wil, vermits men
doorgaans geen vaste plaats heeft_.] Het Boek zelf is gedrukt met
eenen zwarten, stichtelyken, regtzinnigen Predikatie-Letter.
Wy zagen elkander aan, doch zwegen om het ander gezelschap. Onderwyl
viel myn oog op een passage, daar Josep Fransch spreekt, zeggende:
_Bonjour, Mevrouw Potifars_; en op nog een, daar Potifar tegen zynen
Hansworst zegt: _halt mi den smaul_. Toen barste ik in lachen uit, en
de goede Vrouw, die ik dit influisterde, lachte zo hartlyk, als ik nog
nooit hoorde.
Dit trok den aandagt der overigen; Juffrouw Hartog moest lyden, dat
beide de Heren, schoon zy nog niet wisten waarom, mede lachten.
_De Heer R_. Een nieuw amusant Werkje, Mevrouw Buigzaam?
_Juffrouw Buigzaam_. Niet heel nieuw, maar echter ongemeen genoeg;
de _Historie van Josep, door eenen Crous_, dat stout meisje, _op my
wyzende_, heeft altoos wat potzigs. Dit deedt de lieve Vrouw, om Lotje
te sparen; maar het ging Lotjes kroon te na, schynt het; want zy zei
heel deftig: "Pardonneer my! 't Is myn Boek, en Juffrouw Burgerhart
heeft het nooit gezien." Ik gaf het aan Edeling, die wel dra ook
passages vondt, welke hem deden lachen; zo ook de Heer R., die het een
meesterstuk in zyn soort noemde, en een rol heel eigenaartig van _Mus_
[de Gek van Joseps historie,] oplas. Enfin, Letje, wy bleven zo al
praten van 't een op 't ander; en Saartje gaf het hare in de algemene
Conversatie-uitgift, _comme il faut_. Uw Broer kwam in; bragt een
Brief voor u, en bleef ook zitten. Eindlyk hoorden de Heren, dat Frits
de tafel dekte; zy stonden op, en marsch gingen de Leijonkers[4].
Is die Heer R., vroeg ik aan onze Vriendin, niet een beschaaft geestig
man?
_Juffrouw Buigzaam_. Dat erken ik; maar, myn lieve Saartje hoe komt
het doch, dat hy my niet gevalt? ik begryp dat niet!
_Ik_. En ik begryp het wel. De Heer Edeling is zo zeer uw gunsteling,
dat er voor geen ander bytekomen is.
_Juffrouw Buigzaam_. Zou dat wel zo zyn? Waarom vind ik dan Brunier
niet alleen niet minder, maar beter dan voorheen?
_Ik_. Juist, om dat uw gunsteling hem tot een beter mensch maakt;
't is zyn werk: ergo! maar zeker, hebt gy iets tegen den Heer R.
_Juffrouw Buigzaam_. Ja, Saartje lief, ik heb iets tegen dien man;
wat, weet ik zelf ni
|