ik u het volgende melde. De Heer Hendrik Edeling
heeft by my aanzoek gedaan. Indien ik immer van staat verander, verdient
hy my daar toe te doen overgaan, of ik verdien hem niet; maar ik heb
geen zin in voor eerst hier toe te besluiten: Nog geen twintig jaar, en
zo volmaakt gelukkig als ik nu ben! Ik heb echter billyk geoeordeelt u,
die my als een Vader bemint, dit te zeggen; want van uwe goedkeuring ben
ik reeds verzekert. Myn verlangen naar uwe komst is zo groot, dat ik die
niet kan uitdrukken. De waardige Vrouw groet u met achting, en ik ben,
met een dankbaar hart,
Uwe gehoorzame Pupil,
SARA BURGERHART.
HONDERD-ZEVENDE BRIEF.
NAAMLOZE BRIEF AAN DEN HEER ABRAHAM BLANKAART.
_Myn Heer!_
Myne achting voor u, en de droevige gevolgen, die ik voorzie, doen my
u het volgende schryven. Uwe Pupil gedraagt zich op eene wyze, die
haar bespot, ja veracht, en u veel verdriet moet maken. Men ziet haar
overal, en nu meest altoos met eenen Heer R.; een man van rang en
grote goederen, maar ook een onzer eerste Ligtmissen. De Dame, daar
zy, nevens nog drie Juffrouwen, logeert, ziet dit alles, en vindt
echter (schynt het,) goed, om dit onvoorzigtig ligtvaardig meisje
haren gang te laten gaan. Zy is niet ryk; en grootschheid beeft voor
niets zo zeer dan voor armoede. Meer zeg ik niet. Hoef ik meer te
zeggen? Uwe Pupil is ook zeer verkwistent in hare uitgaven; indien zy
geene presenten aanneemt; dat ik niet weet. Zeker Heer loopt haar na;
en ik geloof, dat zy dien man aanhoudt, om, ten behoorlyke tyde, hem
(mooglyk) te trouwen; indien zyne oogen nog niet bytyds open
gaan:--Doch zy heeft hem betovert;--zo doet zy elkeen.
Dit alles smart my! Ik beoeog haar welzyn, en stelle u daarom in staat,
om haar hier over, zo 't u goeddunkt, te onderhouden. Ik hoef u niet
te zeggen, wie ik ben, en van welke Sex;--dit doet er niets toe:--zo
gy wys zyt, doe uw voordeel met myn bericht; en zo gy er een goed
gebruik van maakt, kan ik u meer melden. Intusschen ben ik met achting,
MIJN HEER!
_Iemand, die 't wel met u meent_.
HONDERD-AGTSTE BRIEF.
DE HEER JAN EDELING AAN DEN EERWAARDIGEN HEER EVERART REDELYK.
_Waarde Broeder!_
Wat zegt gy nu, _mon bon Pasteur_, van uw lieven Neef Hendrik? dien je
immers, met je eigen handen, zelf, in myn huis, gedoopt hebt; die, had
ik hem in myne
|