olutisme, en volk
kampt met volk. Die twintig of drie-en-twintig jaren van '48-'71, de
krachtigste leeftijd van den man wien 1828 als geboortejaar werd
toebeschikt--wat zal hij er al niet in doorleven, al leeft hij ook
alleen in zijn verbeelding met hen mee als met een schouwspel!
1848 tot 1871,--dat is de revolutie en de nieuwe heerschappij van een
Bonaparte die de Februari-revolutie besluit, evenals de groote
Omwenteling uitliep op het het keizerrijk van Napoleon den Groote; dat
is de oorlog in het Oosten van Europa en de burgerkrijg in Amerika; dat
is de vereeniging van Italie en Duitschland tot nationale staten; dat is
de val van het keizerrijk, dat is de Commune en de brand van Parijs.
Wij denken ons 'n tien- of vijftiental jaren verder dan het Communejaar,
en wij hebben in de tijdruimte die door '85 gesloten wordt, een periode
van staatkundige werkzaamheid beleefd. Europa bevindt zich in het teeken
der groote staatslieden: een Bismarck, een Gladstone, een Gambetta,
opbouwend en hervormend de innerlijke structuur van den staat hunner
landen, om hun kracht te geven en stand te doen houden te midden der
groote verhoudingen van de toekomst.
Het is een tijdvak van inwendigen politieken strijd meer dan van groot
Europeesch leven.
Wederom 'n tien of vijftien jaar later, en het eind der 19e eeuw is
nabij. Een nieuw verlangen trekt door de wereld. Niet langer is 't de
staat waarom de krachten zich scharen, het zijn geen staatkundige
hervormingen waarvoor de geestdrift opvlamt, neen, dieper en
uitgebreider tevens golft het bewegen der menschheid; de ziel der
samenleving zelf is in beroering, en zij zendt haar machtige trillingen
naar alle kanten uit. De tijd was gekomen voor de maatschappelijke
vraagstukken. Wie misdeeld is in het leven, gaat zijn aandeel eischen
van een levenswaard bestaan, de arbeiders, de vrouwen verdedigen hun
recht. En dit wordt het probleem: of de staat nog het vermogen heeft om
zich te transformeeren in een anderen, hoogeren vorm van samenleving dan
hij tot nu toe is geweest.
Nieuwe standen, nieuwe krachten, nieuwe verlangens, maar ook een nieuw
verlangen. Als een lang onderdrukt heimwee naar vereeniging met het
onbekende, het toekomende, rijst er in het hart der menschheid een
behoefte aan overgaaf en opgaan in een onpersoonlijk leven, dat het
persoonlijk bestaan steunt en wijdt. Is het een zucht naar godsdienst,
of het haken naar een gelukstaat boven het leed der verteederende
wereldsmar
|